les 4 2a 2b

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
1. Waar of niet waar?
2. lezen afmaken
3. woordenschat




Slide 2 - Diapositive

Aan het eind van de les weet ik...
- weet ik wat een synoniem, betekenis, voorbeeld, bekend woorddeel en tegenstelling is. 

Slide 3 - Diapositive

Wat is een synoniem? 


Wat is een omschrijving?



Scholier 

Scholier

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 

 Nauwkeurig de bijzonderheden van iets aangeven; iets nauwkeurig beschrijven.

leerling (synoniem)

Iemand die naar school gaat.


Slide 4 - Diapositive

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 
Wat is het synoniem van 
1. gooien 
2. spreken
3. vuilnis
4. raam 
5. huis
 6. rotzooi 



Slide 5 - Diapositive

Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent. 
Wat is het synoniem van 
1. gooien 
2. spreken
3. vuilnis
4. raam 
5. huis
6. rotzooi 






1. werpen
2. praten
3. afval
4. venster
5. woning
6. rommel

Slide 6 - Diapositive

Wat is een voorbeeld?





Wat is een tegenstelling? 




Iets duidelijk maken, iets toelichten met een beeld.
Een voorbeeld van een kleur is zwart
wit
rood 

Iets wat tegenover elkaar staat. 
zwart-wit



Slide 7 - Diapositive

Bekend woorddeel
Een deel van een woord is bekend. Daardoor kan je toch de betekenis uit het woord halen. 
on=niet                        onhygiënisch
her=opnieuw             hergebruik 
loos=zonder               bewegingloos, dakloos, draadloos


Slide 8 - Diapositive

Kies het juiste synoniem voor

bedreigend
A
gewoon
B
grimmig
C
tenslotte
D
bijstaan

Slide 9 - Quiz

Klaas heeft exact hetzelfde boek.

Synoniem voor exact:
A
absoluut
B
precies
C
anders
D
jeans

Slide 10 - Quiz

Ik loop de route in circa een uur.

Synoniem voor circa:
A
precies
B
snel
C
ongeveer
D
kilometers

Slide 11 - Quiz

Voor die jeans moet je veel betalen.

Synoniem voor betalen:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 12 - Quiz

De leerlingen voeren veel klusjes uit.

Synoniem voor voeren uit:
A
absoluut
B
neertellen
C
verrichten
D
talloze

Slide 13 - Quiz

Zorgeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen

Slide 14 - Quiz

Het figuur is asymmetrisch.
Tegenovergestelde van asymmetrisch:
A
rond
B
aan beide kanten gelijk
C
aan beide kanten ongelijk
D
vierkant

Slide 15 - Quiz

Mijn haar zit aan beide kanten gelijk.
Tegenovergestelde voor aan beide kanten gelijk:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 16 - Quiz

De brug is er slecht aan toe.
Tegenovergestelde voor is er slecht aan toe:
A
verkeert in goede staat
B
asymmetrisch
C
eindeloos
D
naar eigen zeggen

Slide 17 - Quiz

Ongelijk
(woord met voorvoegsel)
Wat is de betekenis?
A
wel hetzelfde
B
niet hetzelfde
C
niet mogelijk
D
wel mogelijk

Slide 18 - Quiz

Waardeloos

Geef een omschrijving

A
met heel veel waarde
B
zonder waarde
C
waarderen
D
iets waard zijn

Slide 19 - Quiz

Dagelijks

Geef een omschrijving

A
op meerdere dagen
B
op de meeste dagen
C
elke dag
D
in de ochtend

Slide 20 - Quiz

Opdracht bladzijde 24, 25, 26, 
Startopdracht
opdracht 1
opdracht 2
opdracht 3
opdracht 4

Slide 21 - Diapositive

Aan het eind van de les weet ik...
- weet ik wat een synoniem, betekenis, voorbeeld, bekend woorddeel en tegenstelling is. 

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive