Starttaal vooraf thema 3 hoofdstuk 4.

Persoonsvorm en onderwerp
Taalverzorging klas 3 starttaal vooraf  thema 3 natuur hoofdstuk 4

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Persoonsvorm en onderwerp
Taalverzorging klas 3 starttaal vooraf  thema 3 natuur hoofdstuk 4

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Wat is het werkwoord?
Ik zit achter mijn computer.

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm?
De kippen lopen door het gras.

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Wat is het onderwerp?
De leerlingen voetballen op het plein.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het onderwerp?
De auto's reden langs.

Slide 8 - Question ouverte

Slide 9 - Diapositive

Wat is de ik-vorm van lopen?

Slide 10 - Question ouverte

Wat is de ik-vorm van blazen?

Slide 11 - Question ouverte

Maken:
Hoofdstuk 4 taalverzorging
Blz. 181 t/m blz. 187.
Klaar? Online starttaal thema 3 alles t/m hoofdstuk 4.

Slide 12 - Diapositive

onderwerp?
Heb jij thuis een hele grote hond?

Slide 13 - Question ouverte

persoonsvorm en onderwerp?
De oceaan is erg diep.

Slide 14 - Question ouverte

persoonsvorm en onderwerp?
Hij heeft hele grote voeten.

Slide 15 - Question ouverte

Zoek de persoonsvorm?
Fatima woont in dit oude huis.

A
Dit oude huis
B
Woont
C
Fatima

Slide 16 - Quiz

Zoek de pv

De studenten aten pastechi.
A
De studenten
B
aten
C
pastechi

Slide 17 - Quiz

Zoek de pv

De jongen gaf iedereen een high-five.
A
De jongen
B
een high five
C
iedereen
D
gaf

Slide 18 - Quiz

Zoek de pv

Marc maakte een ontbijtje voor Roos.
A
een ontbijtje
B
maakte
C
voor Roos
D
Marc

Slide 19 - Quiz

Zoekhet onderwerp

Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
voor Roos
B
een ontbijtje
C
Marc
D
maakte

Slide 20 - Quiz

Zoek het onderwerp

De apen kraakten de lekkere nootjes.
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen

Slide 21 - Quiz

Ik kan nu de persoonvorm en het onderwerp vinden.
A
nee
B
ja

Slide 22 - Quiz