B&F Taal Persoonsvorm en onderwerp
1 / 21
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wat is de persoonsvorm?
De kippen lopen door de tuin.
De kippen lopen door de tuin.
Slide 2 - Question ouverte
persoonsvorm?
Ik zit achter mijn computer.
Ik zit achter mijn computer.
Slide 3 - Question ouverte
onderwerp?
Het is heel koud buiten.
Het is heel koud buiten.
Slide 4 - Question ouverte
onderwerp?
De auto's razen langs.
De auto's razen langs.
Slide 5 - Question ouverte
onderwerp?
Heb jij thuis een hele grote hond?
Heb jij thuis een hele grote hond?
Slide 6 - Question ouverte
Is die stad zo groot?
Slide 7 - Question ouverte
persoonsvorm en onderwerp?
De achtertuin is erg diep.
De achtertuin is erg diep.
Slide 8 - Question ouverte
persoonsvorm en onderwerp?
Hij heeft hele grote voeten.
Hij heeft hele grote voeten.
Slide 9 - Question ouverte
Zoek de persoonsvorm?
Fatima verbouwde dit oude huis.
Fatima verbouwde dit oude huis.
A
Dit oude huis
B
Verbouwde
C
Fatima
Slide 10 - Quiz
Zoek de pv
De studenten aten pannenkoeken.
De studenten aten pannenkoeken.
A
De studenten
B
aten
C
pannenkoeken
Slide 11 - Quiz
Zoek de pv
Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
A
voor moeder
B
maakt
C
een rode sjaal
D
haar vriendin
Slide 12 - Quiz
zoek het onderwerp
Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
Haar vriendin maakt een rode sjaal voor moeder.
A
voor moeder
B
maakt
C
haar vriendin
D
een rode sjaal
Slide 13 - Quiz
Zoek het onderwerp
De studenten aten pannenkoeken.
De studenten aten pannenkoeken.
A
aten
B
de studenten
C
pannenkoeken
Slide 14 - Quiz
Zoek de pv
De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
A
De jongen
B
een gouden hanger
C
iedereen
D
gaf
Slide 15 - Quiz
Zoek het onderwerp
De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
De jongen gaf iedereen een gouden hanger.
A
De jongen
B
iedereen
C
een gouden hanger
D
gaf
Slide 16 - Quiz
Zoek de pv
Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
een ontbijtje
B
maakte
C
voor Roos
D
Marc
Slide 17 - Quiz
Zoekhet onderwerp
Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
Marc maakte voor Roos een ontbijtje.
A
voor Roos
B
een ontbijtje
C
Marc
D
maakte
Slide 18 - Quiz
Zoek de pv
De apen kraakten de lekkere nootjes
De apen kraakten de lekkere nootjes
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen
Slide 19 - Quiz
Zoek het onderwerp
De apen kraakten de lekkere nootjes.
De apen kraakten de lekkere nootjes.
A
kraakten
B
de lekkere nootjes
C
De apen
Slide 20 - Quiz
Ik kan nu de persoonvorm en het onderwerp vinden.
A
nee
B
ja
