2BKT - Spelling H6 - Persoonsvorm vt

Spelling & werkwoordspelling 
Hoofdstuk 6
Werkwoordspelling
Persoonsvorm tt
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Spelling & werkwoordspelling 
Hoofdstuk 6
Werkwoordspelling
Persoonsvorm tt

Slide 1 - Diapositive

DOEL
SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN DE VERLEDEN TIJD
  • Je herkent zwakke en sterke werkwoorden;
  • Je weet hoe je de persoonsvorm vindt;
  • Je kunt de persoonsvorm in de verledentijd goed spellen.



Slide 2 - Diapositive

Op welke manieren kan je de persoonsvorm vinden?

Slide 3 - Question ouverte

Slide 4 - Diapositive

Zo gebruik je het schema!

Slide 5 - Diapositive

WERKWOORDSPELLING


In de vorige les leerde je: 
  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven;

Slide 6 - Diapositive

Welke regel hoort erbij?

Ik VIND chocolade erg lekker

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 7 - Quiz

Welke regel hoort erbij?

Wij BEGRIJPEN de vraag niet

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 8 - Quiz

Welke regel hoort erbij?

Jij SNAPT het wel

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 9 - Quiz

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 10 - Diapositive

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 11 - Diapositive

Leg uit wat het verschil is tussen een zwak en een sterk werkwoord

Slide 12 - Question ouverte

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 13 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt en zo kort mogelijk

In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt en zo kort mogelijk

Slide 14 - Diapositive

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 15 - Diapositive

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 16 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden

In het enkelvoud: 

stam + te / stam + de


In het meervoud: 

stam + ten / stam + den

Slide 17 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


  • Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n) moet gebruiken
  • Gebruik een ezelsbruggetje als je het niet (zeker) weet

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Even oefenen! 

Slide 20 - Diapositive

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 25 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 26 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 27 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 28 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 29 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 30 - Quiz

GELEERD
  • Je herkent nu zwakke en sterke werkwoorden;
  • Je weet nu hoe je de persoonsvorm vindt;
  • Je kunt nu de persoonsvorm in de verledentijd goed spellen.

Slide 31 - Diapositive

Aan het werk met: 
Hoofdstuk 3.4  - spelling

Opdracht A + B + C

Klaar?  




Slide 32 - Diapositive