H2 taalverzorging vt pv afmaken

1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning
Herhaling: Pv in de verledentijd
Opdrachten afmaken (blz 76 t/m 79)
Laten nakijken
Jeugdjournaal

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
Ik weet hoe ik het onderwerp in een zin kan vinden
Ik kan het onderwerp in een zin vinden
Ik weet wat de persoonsvorm is en hoe ik deze kan vinden
Je kunt de persoonsvorm in de verledentijd zetten

Slide 3 - Diapositive

De persoonsvorm
  • Wat voor woord is de persoonsvorm?
  • Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Diapositive

De boom groeit.

Slide 5 - Diapositive

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 7 - Diapositive

DOEL

SPELLING VAN DE PERSOONSVORM IN

DE VERLEDEN TIJD

- je herkent zwakke en sterke werkwoorden

- je weet hoe je de persoonsvorm vindt

- je kunt de persoonsvorm in de vt goed spellen

Slide 8 - Diapositive

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 9 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 10 - Diapositive

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 11 - Diapositive

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 12 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 13 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 14 - Diapositive

Aan de slag !
Maken blz 76 t/m 79
timer
15:00

Slide 15 - Diapositive