Gebruik deze meerkeuzevragen om te oefenen voor het SE4
Let op! Dit in een oefentoets, in SE4 komen geen meerkeuzevragen voor. Alleen open vragen.
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
4H economie Markt Formatieve toets deel 1
Gebruik deze meerkeuzevragen om te oefenen voor het SE4
Let op! Dit in een oefentoets, in SE4 komen geen meerkeuzevragen voor. Alleen open vragen.
Slide 1 - Diapositive
Twee beweringen over break-even. I. Break-evenafzet: TO = TK II. Break-evenafzet: GO = GTK Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 2 - Quiz
Twee beweringen over break-even. I. Als de opbrengst per stuk of gereden/verkochte taxikilometer daalt, daalt de break-evenafzet. II. Als de totale constante kosten stijgen, stijgt de break-evenafzet. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 3 - Quiz
Twee beweringen over gemiddelde kosten. I. De gemiddelde variabele kosten zijn altijd gelijk. II. De gemiddelde constante kosten stijgen bij toename van de productie. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 4 - Quiz
Gegeven is dat bedrijf Pelz een product 'Pelz' maakt en dit verkoopt voor € 150. De totale constante kosten bedragen € 40.000 per maand en de variabele kosten zijn € 25 per stuk. Bereken de break-evenafzet
A
150
B
320
C
220
D
230
Slide 5 - Quiz
Gegeven is dat bedrijf Pelz een product 'Pelz' maakt en dit verkoopt voor € 150. De totale constante kosten bedragen € 40.000 per maand en de variabele kosten zijn € 25 per stuk. Bereken de break-evenomzet.
A
48.000
B
40.000
C
4.800
D
4.000
Slide 6 - Quiz
Gegeven is dat bedrijf Pelz een product 'Pelz' maakt en dit verkoopt voor € 150. De totale constante kosten bedragen € 40.000 per maand en de variabele kosten zijn € 25 per stuk. Bereken de winst bij de verkoop van 600 stuks.
A
48.000
B
40.000
C
35.000
D
- 40.000
Slide 7 - Quiz
Tot de constante kosten van een bakkerij rekenen we...
A
de huur van het bedrijfspand
B
de loonkosten
C
de grondstoffen
D
de brandstofkosten van de bestelwagen
Slide 8 - Quiz
Op een markt geldt een prijs van € 500 per product. Van een producent is bekend dat deze bij een afzet van 5.000 producten een break-even punt bereikt. De variabele kosten per product zijn dan € 300. Hoeveel bedragen dan de totale constante kosten van deze producent?
A
1.000.000
B
1.500.000
C
2.000.000
D
2.500.000
Slide 9 - Quiz
Op een markt geldt een prijs van € 500 per product. Van een producent is bekend dat hij bij een afzet van 40.000 producten een break-even punt bereikt. De constante kosten per product zijn dan € 300. Hoeveel bedragen dan de gemiddelde variabele kosten van deze producent?
A
200
B
400
C
800
D
350
Slide 10 - Quiz
Gegevens van een tweedehands autobedrijf: · De gemiddelde verkoopprijs van een auto is € 5.000. · De gemiddelde variabele kosten zijn € 3.000 per auto en veranderen niet als het bedrijf meer of minder produceert. · De totale constante kosten bedragen € 500.000. BEA =
A
100
B
167
C
250
D
500
Slide 11 - Quiz
Gegeven van een onderneming: TO = 25Q TK = 15Q + 5.000 Het aantal producten wordt voorgesteld door Q. TO is de totale opbrengst × € 1000 per jaar. TK zijn de totale kosten × € 1.000 per jaar. Hoe hoog zijn de variabele kosten per product als de onderneming 800 producten maakt?
A
6.250
B
15.000
C
21.250
D
25.000
Slide 12 - Quiz
Gegeven van een onderneming: TO = 25Q TK = 15Q + 5.000 Het aantal producten wordt voorgesteld door Q. TO is de totale opbrengst × € 1.000 per jaar. TK zijn de totale kosten × €1.000 per jaar. Bereken de break-evenafzet.
A
125
B
200
C
333
D
500
Slide 13 - Quiz
De verandering van Q1 naar Q2 (zie grafiek) kan zijn veroorzaakt door ...
A
een prijsdaling van een substitutiegoed
B
het inkomen daalt
C
een prijsstijging van het goed zelf
D
een vermindering van het aantal vragers
Slide 14 - Quiz
De vraaglijn van een product verschuift niet als....
A
het aantal consumenten stijgt
B
het inkomen daalt
C
de prijs van het product stijgt
D
de behoefte van de consument verandert
Slide 15 - Quiz
De aanbodlijn van een product verschuift niet als....
A
een aantal aanbieders failliet gaan
B
de prijs van het product stijgt
C
de kosten van de aanbieders dalen
D
de overheid heffingen oplegt
Slide 16 - Quiz
Twee beweringen over het aanbod. I. De prijs die een aanbieder minimaal wil ontvangen hangt af van de kosten. II. Naar mate de marktprijs hoger is, wordt er meer aangeboden. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 17 - Quiz
Twee beweringen over de aanbodlijn. I. De aanbodlijn verschuift naar rechts als de prijs stijgt. II. De aanbodlijn verschuift naar links als de overheid heffingen oplegt. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 18 - Quiz
Twee beweringen over het surplus. I. Als de evenwichtsprijs hoger wordt, daalt het totale surplus. II. Bij de evenwichtsprijs is het surplus en dus de welvaart maximaal. Welke bewering(en) is/zijn goed?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout
Slide 19 - Quiz
Welk van de onderstaande veranderingen heeft geen verschuiving van de aanbodlijn tot gevolg?
A
een stijging van de inkomens van klanten
B
een verlaging van de prijzen van de grondstoffen
C
een verbetering van de productietechniek
D
een daling van het aantal aanbieders
Slide 20 - Quiz
Wanneer voor de producenten de kosten van grondstoffen toenemen, zal ...
A
de vraaglijn naar rechts verschuiven
B
de vraaglijn naar links verschuiven
C
de aanbodlijn naar rechts verschuiven
D
de aanbodlijn naar links verschuiven
Slide 21 - Quiz
Een evenwijdige verschuiving van de aanbodlijn naar rechts kan zijn veroorzaakt door...
A
het faillissement van enkele aanbieders
B
de toename van de productiekosten
C
een toename van het aantal aanbieders
D
een toename van het aantal vragers
Slide 22 - Quiz
Als de aanbodlijn evenwijdig verschuift naar links, terwijl de vraaglijn evenwijdig verschuift naar rechts, zal zeker .....
A
de evenwichtsprijs stijgen
B
de evenwichtsprijs dalen
C
de verkochte hoeveelheid stijgen
D
de verkochte hoeveelheid dalen
Slide 23 - Quiz
Gegeven de volgende vraag- en aanbodfuncties: Qv = -1,5P + 200 Qa = P - 50 Qa= de aangeboden hoeveelheid in duizenden stuks. Qv= de gevraagde hoeveelheid in duizenden stuks. P = de prijs in euro's per stuk. Bereken de evenwichtsprijs in euro's.
A
P = 60
B
P = 75
C
P = 100
D
P = 125
Slide 24 - Quiz
Gegeven de volgende vraag- en aanbodfuncties in jaar 1: Qv = -1,5P + 200 Qa = P - 50 Qa= de aangeboden hoeveelheid in duizenden stuks. Qv = de gevraagde hoeveelheid in duizenden stuks. P = de prijs in euro's per stuk. In jaar 2 verandert de vraagfunctie. Deze wordt nu Qv = -P + 150. Wat gebeurt er met de evenwichtsprijs?
A
De evenwichtsprijs blijft gelijk
B
De evenwichtsprijs stijgt
C
De evenwichtsprijs daalt
Slide 25 - Quiz
Gegeven de volgende vraag- en aanbodfuncties in jaar 1: Qv = -1,5P + 200 Qa = P - 50 Qa= de aangeboden hoeveelheid in duizenden stuks. Qv = de gevraagde hoeveelheid in duizenden stuks. P = de prijs in euro's per stuk. In jaar 2 verandert de aanbodfunctie. Deze wordt nu Qa = P - 25. Wat gebeurt er met de evenwichtsprijs?
A
De evenwichtsprijs blijft gelijk
B
De evenwichtsprijs stijgt
C
De evenwichtsprijs daalt
Slide 26 - Quiz
Gegeven de volgende vraag- en aanbodfuncties in jaar 1: Qv = -1,5P + 200 Qa = P - 50 Qa= de aangeboden hoeveelheid in duizenden stuks. Qv= de gevraagde hoeveelheid in duizenden stuks. P = de prijs in euro's per stuk. In jaar 2 verandert de aanbodfunctie. Deze wordt nu: Qa = P - 25. Wat gebeurt er met de totale omzet op deze markt?