Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
welkom
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen BS3 (TH5)
Na deze BS kun je:
uit de opname en afgifte van zuurstof en koolstofdioxide door een plant de intensiteit van de fotosynthese (koolstofassimilatie) afleiden
beschrijven hoe opslag van assimilatie producten (organische stoffen) in planten plaatsvinden
Slide 2 - Diapositive
begrippen BS3 (TH5)
gaswisseling
absorptiespectrum
intensiteit van fotosynthese
beperkende factor
Slide 3 - Diapositive
opslag van assimilatieproducten
vorige les de Calvin cyclus
CO2 + water gaan erin
10/12 deel wordt hergebruikt
2/12 deel splitst zich af voor
de vorming van glucose
-> glucose wordt weer omgezet
in zetmeel
Slide 4 - Diapositive
waarom zetmeel?
hoge concentraties glucose
doet iets met de osmotische waarde
dat beïnvloed de worteldruk
dus: omzetting in zetmeel
zo regulatie van osmotische waarde
reserve voor donkere tijden
Slide 5 - Diapositive
hoeveelheid amylose opslag verschilt per weefsel
o.a. afhankelijk van het
type plastide in de cel
Slide 6 - Diapositive
Hoeveel moleculen CO2 worden erin de Calvin cyclus gebruikt voor de vorming van 1 glucose molecuul?
A
3
B
9
C
6
D
12
Slide 7 - Quiz
Hoeveel moleculen ATP worden erin de Calvin cyclus gebruikt voor de vorming van 1 glucose molecuul?
A
6
B
9
C
12
D
18
Slide 8 - Quiz
Is de bij de fotosynthese uitgescheiden zuurstof afkomstig van koolstofdioxide of water?
Hoe is dit getest?
Slide 9 - Diapositive
Is de bij de fotosynthese uitgescheiden zuurstof afkomstig van koolstofdioxide of water?
A
water
B
koolstofdioxide
Slide 10 - Quiz
kon je dit weten?
Slide 11 - Diapositive
kon je dit weten?
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
gaswisseling
Slide 14 - Diapositive
gaswisseling: waar
CO2 gaat via huidmondjes naar binnen.
water via houtvaten
na glucose productie
afvoer via gastvaten
Slide 15 - Diapositive
CO2 regulatie
huidmondjes:
weinig water = dicht -> minder verdamping
C3-planten -> zoals in Calvin cyclus
rubisco -> weinig CO2 : fotorespiratie = giftig voor plant
C4-planten
via ander enzym -> eerst C4 binding -> daarna afgifte CO2
CAM-planten
nacht: huidmondjes open -> CO2 in appelzuur (C4) -> opslag
dag: huidmondjes dicht -> appelzuur naar CO2 -> fotosynthese
C-C-C's
C-C-C-C's
Slide 16 - Diapositive
CO2 regulatie
huidmondjes:
weinig water = dicht -> minder verdamping
C3-planten -> zoals in Calvin cyclus (vb. rijst)
rubisco -> weinig CO2 : fotorespiratie = giftig voor plant
C4-planten (vb. mais)
via ander enzym -> eerst C4 binding -> daarna afgifte CO2
CAM-planten (vb. vetplanten)
nacht: huidmondjes open -> CO2 in appelzuur (C4) -> opslag van CO2
dag: huidmondjes open -> appelzuur naar CO2 -> fotosynthese (CO2 uit plant zelf)
95%
1%
Slide 17 - Diapositive
Op basis van de eigenschappen, waar denk je dat welk type plant te vinden is op aarde?
Slide 18 - Diapositive
C3 C4 CAM
Slide 19 - Diapositive
C3 C4 CAM
Slide 20 - Diapositive
assimilatie en dissimilatie
intensiteit van fotosynthese
snelheid waarop glucose wordt gevormd
en zuurstof vrijkomt
dit hangt af van:
hoeveelheid en kleur licht / hoeveelheid beschikbaar CO2 / water / temperatuur / chlorofyl
snelheid wordt bepaald door de beperkende factor
Slide 21 - Diapositive
wat beperkt tussen P en R?
Slide 22 - Diapositive
wat beperkt tussen P en R?
licht
Slide 23 - Diapositive
wat beperkt
tussen R en S?
Slide 24 - Diapositive
wat beperkt
tussen R en S?
hoeveelheid bladgroenkorrels,
het aantal huidmondjes,
de kleur van het licht,
de beschikbare hoeveelheid koolstofdioxide
water of de temperatuur.
Slide 25 - Diapositive
wat beperkt tussen P en R?
en R en S?
Slide 26 - Question ouverte
Misconcepten
Alleen in groene planten zou fotosynthese plaats vinden.
Zaadloze gewassen zoals zaadloze tomaten, zaadloze komkommers en zaadloze watermeloenen zijn wel degelijk uitgegroeid vanuit een zaadje.
Bomen en gras zouden geen planten zijn.
Zonlicht zou helpen de planten warm te houden.
Slide 27 - Diapositive
Zijn er nog vragen?
Slide 28 - Diapositive
Slide 29 - Diapositive
aan de slag met de Examentrainer 1-5
Slide 30 - Diapositive
Zeeslak doet aan fotosynthese
Nadat jonge slakjes van de alg Vaucheria litorea hebben gegeten, worden de chloroplasten opgenomen door cellen van hun darmkanaal. De slakken hoeven de rest van hun leven niet meer te eten, omdat de chloroplasten in elk geval zes maanden blijven functioneren. Eenmaal in de slak delen de chloroplasten niet meer. Ze worden ook niet via de eitjes doorgegeven aan de nakomelingen van de slak. Doordat de slak een gen (PsbO) van de alg bezit, blijven de chloroplasten lange tijd werkzaam. In de loop van de evolutie heeft de slak dit gen op nog onbekende wijze overgenomen van de alg. Deze ‘horizontale genoverdracht’ stelt de slak misschien wel in staat verder te evolueren tot een volledig autotroof dier.
Bij een relatie zoals die tussen de alg V. litorea en de slak E. chlorotica spreekt men van kleptoplastie (klepto is Grieks voor stelen, plastie staat voor plastiden) en niet van symbiose.
Waarom is symbiose in dit geval geen juiste term?
Slide 31 - Diapositive
Zeeslak doet aan fotosynthese
Nadat jonge slakjes van de alg Vaucheria litorea hebben gegeten, worden de chloroplasten opgenomen door cellen van hun darmkanaal. De slakken hoeven de rest van hun leven niet meer te eten, omdat de chloroplasten in elk geval zes maanden blijven functioneren. Eenmaal in de slak delen de chloroplasten niet meer. Ze worden ook niet via de eitjes doorgegeven aan de nakomelingen van de slak. Doordat de slak een gen (PsbO) van de alg bezit, blijven de chloroplasten lange tijd werkzaam. In de loop van de evolutie heeft de slak dit gen op nog onbekende wijze overgenomen van de alg. Deze ‘horizontale genoverdracht’ stelt de slak misschien wel in staat verder te evolueren tot een volledig autotroof dier.
Bij een relatie zoals die tussen de alg V. litorea en de slak E. chlorotica spreekt men van kleptoplastie (klepto is Grieks voor stelen, plastie staat voor plastiden) en niet van symbiose.
Waarom is symbiose in dit geval geen juiste term?
Voorbeelden van een juist antwoord:
– Omdat de chloroplast (in een cel van de slak) geen zelfstandig organisme is.
– Omdat de slak alleen een organel van de alg heeft overgenomen.
Opmerking: Een antwoord als ‘de chloroplast zit in de cel en echte symbiose is niet intracellulair’ is niet goed.
Slide 32 - Diapositive
Welke gegevens worden met P, Q en R in de legenda van afbeelding 1 aangeduid?
bruto-fotosynthese
netto-fotosynthese
dissimilatie
Slide 33 - Diapositive
Welke gegevens worden met P, Q en R in de legenda van afbeelding 1 aangeduid?
bruto-fotosynthese
netto-fotosynthese
dissimilatie
R
P
Q
Slide 34 - Diapositive
Metingen die kunnen worden verricht aan de opname of afgifte van gassen door E. chlorotica, betreffen:
1 zuurstof in het licht;
2 zuurstof in het donker;
3 koolstofdioxide in het licht;
4 koolstofdioxide in het donker.
Welke van deze metingen is minimaal nodig om de intensiteit van de dissimilatie van E. chlorotica te bepalen, als je ervan uitgaat dat de dissimilatie van de slak constant is gedurende een etmaal?
Slide 35 - Diapositive
Metingen die kunnen worden verricht aan de opname of afgifte van gassen door E. chlorotica, betreffen:
1 zuurstof in het licht;
2 zuurstof in het donker;
3 koolstofdioxide in het licht;
4 koolstofdioxide in het donker.
Welke van deze metingen is minimaal nodig om de intensiteit van de dissimilatie van E. chlorotica te bepalen, als je ervan uitgaat dat de dissimilatie van de slak constant is gedurende een etmaal?
metingen 2 en 4
Slide 36 - Diapositive
Het chloroplastgenoom bevat zo’n 10% van alle genen die betrokken zijn bij de fotosynthese in de chloroplast. De overige genetische informatie is aanwezig in het slakgenoom. Voor een deel zijn dit genen die al voor de kleptoplastie in DNA van de slak aanwezig waren. Andere genen zijn waarschijnlijk door horizontale genoverdracht van het chloroplast-DNA naar het kernDNA van de slak verhuisd.
Bepaalde eiwitten hebben zowel een functie in de fotosynthese als in andere stofwisselingsprocessen.
a) Welk enzym speelt zowel in de oxidatieve fosforylering als in de lichtreactie een belangrijke rol?
b) Welk proces wordt door dit enzym gekatalyseerd?
c) Waardoor wordt de energie voor dit proces geleverd?
Slide 37 - Diapositive
Het chloroplastgenoom bevat zo’n 10% van alle genen die betrokken zijn bij de fotosynthese in de chloroplast. De overige genetische informatie is aanwezig in het slakgenoom. Voor een deel zijn dit genen die al voor de kleptoplastie in DNA van de slak aanwezig waren. Andere genen zijn waarschijnlijk door horizontale genoverdracht van het chloroplast-DNA naar het kernDNA van de slak verhuisd.
Bepaalde eiwitten hebben zowel een functie in de fotosynthese als in andere stofwisselingsprocessen.
a) Welk enzym speelt zowel in de oxidatieve fosforylering als in de lichtreactie een belangrijke rol?
b) Welk proces wordt door dit enzym gekatalyseerd?
c) Waardoor wordt de energie voor dit proces geleverd?
– ATP-synthase/synthetase
– ADP (en Pi) → ATP / vastleggen van energie in de vorm van ATP
– door een protonengradiënt / door transport van waterstofionen/H+
Slide 38 - Diapositive
Het chloroplastgenoom bevat zo’n 10% van alle genen die betrokken zijn bij de fotosynthese in de chloroplast. De overige genetische informatie is aanwezig in het slakgenoom. Voor een deel zijn dit genen die al voor de kleptoplastie in DNA van de slak aanwezig waren. Andere genen zijn waarschijnlijk door horizontale genoverdracht van het chloroplast-DNA naar het kernDNA van de slak verhuisd.
Het slakgenoom bevat fotosynthesegenen van de alg, zoals het PsbO-gen. Het eiwit dat gecodeerd wordt door het PsbO-gen, houdt mangaan op zijn plaats in een onderdeel van fotosysteem II.
Welke reactie wordt door dit mangaan-eiwitcomplex direct mogelijk gemaakt?
A) absorptie van fotonen
B) reductie van NADP+ in NADPH
C) transport van H+ over het thylakoïdmembraan
D)vrijmaken van electronen uit water
Slide 39 - Diapositive
Het chloroplastgenoom bevat zo’n 10% van alle genen die betrokken zijn bij de fotosynthese in de chloroplast. De overige genetische informatie is aanwezig in het slakgenoom. Voor een deel zijn dit genen die al voor de kleptoplastie in DNA van de slak aanwezig waren. Andere genen zijn waarschijnlijk door horizontale genoverdracht van het chloroplast-DNA naar het kernDNA van de slak verhuisd.
Het slakgenoom bevat fotosynthesegenen van de alg, zoals het PsbO-gen. Het eiwit dat gecodeerd wordt door het PsbO-gen, houdt mangaan op zijn plaats in een onderdeel van fotosysteem II.
Welke reactie wordt door dit mangaan-eiwitcomplex direct mogelijk gemaakt?