Thema 8 Ruzie - Woordsoorten

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Woordsoorten

Werkwoorden

Dingen die je doet.

Uitschelden - scheld uit - schold uit - uitgescholden

Schreeuwen - schreeuw - schreeuwde - geschreeuwd

Pesten - pest - pestte - gepest

Goedmaken - maak goed - maakte goed - goed gemaakt

Accepteren - accepteer - accepteerde - geaccepteerd

Zelfstandig Naamwoord

Woorden met de of het ervoor. Mensen, dieren of dingen.

De meester

De schuld

Het verdriet

De grap

Het slachtoffer

Overige woorden (rest)

Alle andere woorden in de tekst. 

Vandaag, alles, pas, plotseling

Groot, eng, ernstig, zwak

Onder de overige woorden vallen ook de bijvoeglijk naamwoorden.

Bijvoeglijk Naamwoord

Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.

De leuke meester

Het zwakke slachtoffer

Het brutale meisje

De nieuwsgierige hond

De meester vindt roddelen heel erg.

Wat is 'meester'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

De meester vindt roddelen heel erg.

Wat is 'heel'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

De meester vindt roddelen heel erg.

Wat is 'vindt'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'gegaan'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'jongen'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'door'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'is'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'boek'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

Het boek is ernstig kapot gegaan door die boze jongen.
Wat is 'boze'?

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. werkwoord
4. rest

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem het zelfstandig naamwoord

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem het bijvoeglijk naamwoord

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem het werkwoord

De meisjes roddelen over de jongen met het kapotte shirt.
Noem de rest

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het zelfstandig naamwoord

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het bijvoeglijk naamwoord

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem het werkwoord

De lieve juf zal niet langer brutaal gedrag accepteren.
Noem de rest

Maak nu de opdracht woordsoorten in Classroom.