Verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet ik wat verwijswoorden zijn en waarom ze worden gebruikt.
  • kan ik verwijswoorden herkennen in een tekst.
  • kan ik verwijswoorden toevoegen aan een tekst.

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden
Verwijzen naar: 
- een woord
- een groepje woorden
- een hele zin

Het vervangt een (aantal) woord(en) in een zin. 

Slide 3 - Diapositive

Wat is een verwijswoord?
Verwijzen naar een woord terug in de tekst.


Pippa loopt naar school. 
Zij heeft vandaag geen zin. 


Slide 4 - Diapositive

Wat is een verwijswoord?
Verwijzen naar een woord terug in de tekst.


Of verwijzen naar een woord verder in de tekst. 

Helemaal nat van de regen kwam zij vandaag met de fiets naar school. Clara doet dit bijna elke dag. 


Slide 5 - Diapositive

Verwijswoorden
Er zijn dus een heleboel verwijswoorden!
Bijvoorbeeld:
  • ik
  • jij 
  • u
  • hij 
  • zij 
  • het 
  • wij
  • jullie
  • zij
  • hem
  • haar
  • ons
  • hen
  • hun
  • mijn 
  • jouw 
  • uw
  • zijn
  • haar
  • die 
  • dat 
  • dit
  • deze
  • toen 
  • daar
  • hier

Slide 6 - Diapositive

Waarom verwijswoorden gebruiken?
- Om herhaling te vermijden
- Lezen wordt aangenamer
- Lezen wordt minder saai

Slide 7 - Diapositive

.
Waarom worden verwijswoorden gebruikt?
A
Omdat je dan minder hoeft op te schrijven.
B
Omdat de tekst daar minder saai van wordt.
C
Omdat je anders een rommelige tekst krijgt.
D
Omdat de tekst dan makkelijker te begrijpen is.

Slide 8 - Quiz

Verwijswoorden
Er is een zware storm voorspeld. Uit voorzorg is de school dicht. 
Jelte kan niet naar school. Jelte vindt het niet zo leuk dat er een storm is, maar thuisblijven van school ziet Jelte wel zitten!

Jelte rent enthousiast naar Jeltes kamer. Daar bedenkt Jelte wat Jelte kan doen met al die vrije tijd. 

Slide 9 - Diapositive

Verwijswoorden
Er is een zware storm voorspeld. Uit voorzorg is de school dicht. 
Jelte kan niet naar school. Hij vindt het niet zo leuk dat er een storm is, maar thuisblijven van school ziet hij wel zitten!

Hij rent enthousiast naar zijn kamer. Daar bedenkt hij wat hij kan doen met al die vrije tijd. 

Slide 10 - Diapositive

.
Hoeveel verwijswoorden vind je in het onderstaande tekstje?
Loïc heeft helemaal geen zin om te koken, maar hij heeft het zijn moeder beloofd. Met tegenzin pakt hij de pan uit de kast. Dan gaat hij op zoek naar de aardappels. Die moeten eerst geschild worden. 
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quiz

Verwijswoorden
Loïc heeft helemaal geen zin om te koken, maar hij heeft het zijn moeder beloofd. Met tegenzin pakt hij de pan uit de kast. Dan gaat hij op zoek naar de aardappels. Die moeten eerst geschild worden. 

Slide 12 - Diapositive

Ruben doet zijn brooddoos open.
Hij ziet een boterham met kaas.
Naar wie verwijst 'hij'?
A
Ruben
B
brooddoos
C
boterham
D
open

Slide 13 - Quiz

De volgende ochtend staat haar moeder om 7 uur naast haar bed. "Louise, je moet opstaan! Er ligt schoolwerk voor je klaar en je moet de hond nog uitlaten." Naar wie of wat verwijst 'haar'?
A
moeder
B
Emma
C
schoolwerk
D
hond

Slide 14 - Quiz

Aan tafel zitten Sien's vader en moeder. Voor hen ligt een lijstje.
Naar wie verwijst het woord 'hen'?
A
Sien
B
lijstje
C
tafel
D
Sien's vader en moeder

Slide 15 - Quiz

Voor vandaag staat het volgende op de planning: hond uitlaten, afwas doen en je kamer opruimen. Daar heeft Adam helemaal geen zin in.
Naar wie of wat verwijst 'daar'?
A
de planning
B
volgende
C
hond uitlaten, afwas doen en je kamer opruimen
D
vandaag

Slide 16 - Quiz

De Planeetklas is vrijdag gaan sporten in de turnzaal. Dat doen zij elke week.
Naar wie of wat verwijst 'dat'?
A
Vrijdag
B
De Planeetklas
C
sporten
D
turnzaal

Slide 17 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar: 
personen
bv. hij, haar, zij, hij, jij ...


WIE? 
voorwerpen
bv. die, dat...


WAT? 
momenten
bv. toen ...


WANNEER? 
plaatsen
bv. daar ...


WAAR? 

Slide 18 - Diapositive

Nu gaan we verwijswoorden invullen

Slide 19 - Diapositive

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Gauthier,

terwijl ________ de lege flessen aan Briek geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 20 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Celeste gaat verschillende keren zwemmen per week,

 ________  vindt    ________ erg leuk.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 21 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Lily-Rose toont Abbey hoe je moet dweilen.    ________  

zegt: ‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 22 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Cas en Emma kunnen heel mooi tekenen.    ________ 

  vinden ____________ ook heel leuk om  ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 23 - Question de remorquage

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Thijs, Ward en Vic spelen in de weide.     ________  vinden

 ze mooie takken die   ________ goed kunnen gebruiken.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
daar

Slide 24 - Question de remorquage

Maak een zin met verwijswoord(en)

Slide 25 - Diapositive

Type de zin over, maar vervang de vetgedrukte woorden door een verwijswoord.

Abbey en Kalisha komen altijd samen naar school. 

Slide 26 - Question ouverte

Type de zin over en vervang de vetgedrukte woorden door een verwijswoord.
Juf Annelies geeft een boek aan Ella

Slide 27 - Question ouverte

Type de zin over en vervang de vetgedrukte woorden door een verwijswoord.
Mijn vrienden gaan in de Ardennen op kamp. 

Slide 28 - Question ouverte

Type de zin over en vervang de vetgedrukte woorden door een verwijswoord.
Gisteren is juf Martine naar de koers gaan kijken. 

Slide 29 - Question ouverte

Type de zin over en vervang de vetgedrukte woorden door een verwijswoord.
Omdat er veel lawaai is zet Kirsten haar koptelefoon op. 

Slide 30 - Question ouverte

Wat hebben jullie onthouden van verwijswoorden?

Slide 31 - Carte mentale

Domino verwijswoorden in duo

Slide 32 - Diapositive