Tellen-cijfers -ee-ei

Les 4 Nederlands
Tellen en cijfers
Uitspraak ee-ei
1 / 48
suivant
Slide 1: Diapositive
Alfabetisering NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 48 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Les 4 Nederlands
Tellen en cijfers
Uitspraak ee-ei

Slide 1 - Diapositive

Vorige week
uitspraak en spelling

pen-pennen
bus-bussen
boom-bomen
jaar-jaren

Slide 2 - Diapositive

Tellen
Hoeveel kinderen heb je?
Hoeveel talen spreek je?
Hoeveel pennen heb je?

1 tot en met 10

Slide 3 - Diapositive

Verder tellen
20-30-40-50-60-70-80-90-100

twintig-dertig-veertig-vijftig-zestig-zeventig-tachtig-negentig-honderd.

21? 34? 91?

Slide 4 - Diapositive

Oefenen: Welk getal hoor je?
A
12
B
21

Slide 5 - Quiz

Oefenen: Welk getal hoor je?
A
32
B
23

Slide 6 - Quiz


A
68
B
86

Slide 7 - Quiz


A
14
B
41

Slide 8 - Quiz


A
72
B
27

Slide 9 - Quiz


A
19
B
91

Slide 10 - Quiz


A
70
B
17

Slide 11 - Quiz


A
46
B
64

Slide 12 - Quiz


A
13
B
30

Slide 13 - Quiz

Hoe schrijf je 64?

Slide 14 - Question ouverte

Hoe schrijf je 24?

Slide 15 - Question ouverte

Hoe schrijf je 86?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe schrijf je 18?

Slide 17 - Question ouverte

Hoeveel kost de/het..? Hoeveel kosten de..?
de prijs
ik zeg
€0,05
€0,50
€1
€1,50

€2,25
€2,50

€5

vijf cent
vijftig cent
een euro
een euro vijftig=anderhalve euro
twee euro vijfentwintig
twee euro vijftig=twee en een halve euro
vijf euro

Slide 18 - Diapositive

hoeveel kosten de aarbeien?

De aarbeiden kosten €2,30.

Slide 19 - Diapositive

Hoeveel kosten de schaar?

€2,50


Slide 20 - Diapositive

Hoeveel kost het toiletpapier?

€4,50

Slide 21 - Diapositive

Hoeveel kosten de pennen?

€3,25

Slide 22 - Diapositive

De ee van been
De ie van fiets

Slide 23 - Diapositive

uitspraak en spelling
Zijn de woorden die je hoort met ee of met ie?

Slide 24 - Diapositive

ee of ie?
A
teen
B
tien

Slide 25 - Quiz

ee of ie?
A
weeg
B
wieg

Slide 26 - Quiz

ee of ie?
A
meer
B
mier

Slide 27 - Quiz

ee of ie?
A
reep
B
riep

Slide 28 - Quiz

ee of ie?
A
beet
B
biet

Slide 29 - Quiz

ee of ie?
A
beer
B
bier

Slide 30 - Quiz

ee of ie?
A
veer
B
vier

Slide 31 - Quiz

ee of ie?
A
keer
B
kier

Slide 32 - Quiz

de ee van been
de ei/ij van trein/pijn

Slide 33 - Diapositive

uitspraak en spelling
Zijn de woorden die je hoort met een ee of ei/ij?

Slide 34 - Diapositive

ee of ei/ij
A
ree
B
rij

Slide 35 - Quiz

ee of ei/ij
A
reep
B
rijp

Slide 36 - Quiz

ee of ei/ij
A
zee
B
zij

Slide 37 - Quiz

ee of ei/ij
A
leest
B
lijst

Slide 38 - Quiz

ee of ei/ij
A
veel
B
vijl

Slide 39 - Quiz

ee of ei/ij
A
peen
B
pijn

Slide 40 - Quiz

ee of ei/ij
A
week
B
wijk

Slide 41 - Quiz

ee of ei/ij
A
lus
B
Luuk

Slide 42 - Quiz

ee of ei/ij
A
meel
B
mijl

Slide 43 - Quiz

ee of ei/ij
A
kreet
B
krijt

Slide 44 - Quiz

ee of ei/ij
A
ezel
B
ijzel

Slide 45 - Quiz

Welk woord heeft een korte klinker?
A
maand
B
man

Slide 46 - Quiz

Ik kan informeren naar de prijs

Slide 47 - Question ouverte

Ik kan zeggen hoeveel iets kost

Slide 48 - Question ouverte