H1. Hoeveel verdien je eraan? (QUIZ)

Hoofdstuk 1 - Hoeveel verdien je eraan?
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 1 - Hoeveel verdien je eraan?

Slide 1 - Diapositive

Hoe noem je alle bedrijven die meewerken aan de productie van grondstof tot eindproduct?
A
bedrijfsgroep
B
bedrijfskolom
C
productiegroep
D
producenten

Slide 2 - Quiz

Het meer waard worden van een product door een bewerking noem je:
A
productiefactoren
B
toegevoegde waarde
C
kapitaal
D
kapitaalgoederen

Slide 3 - Quiz

Hulpmiddelen die je nodig hebt om te kunnen produceren noem je...
A
productiefactoren
B
toegevoegde waarde
C
kapitaal
D
kapitaalgoederen

Slide 4 - Quiz

Bedrijfskolom
Chocoladefabriek
Supermarkt
Importeur
Cacaoplantage
Groothandel

Slide 5 - Question de remorquage

Zet de volgende productiefasen in de juiste volgorde:
1
2
3
4
5
Het brood wordt gebakken
Het brood wordt verkocht
Tarwe wordt geoogst
Tarwe wordt gezaaid
Tarwe wordt verwerkt tot meel

Slide 6 - Question de remorquage


Aardappels zijn een voorbeeld van dit productiemiddel:
A
natuur
B
kapitaalgoederen
C
arbeid

Slide 7 - Quiz

Welke productiefactor is door robots vervangen?
A
natuur
B
kapitaal
C
arbeid
D
ondernemerschap

Slide 8 - Quiz

Kapitaalgoederen zijn:
A
Het werk dat mensen doen.
B
Dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid.
C
Dingen uit de natuur, zoals grondstoffen.
D
Hulpmiddelen bij de productie. Denk aan machines.

Slide 9 - Quiz

Wat is de reden dat kapitaal een steeds grotere rol is gaan spelen bij de productie van goederen?

Kies het juiste antwoord.
A
De salarissen van werknemers worden steeds hoger.
B
Door de komst van banken, is er meer kapitaal beschikbaar.
C
Dure machines nemen het werk van mensen/handenarbeid over.
D
Mensen zijn het zat om arbeidsintensief werk te doen.

Slide 10 - Quiz

Een ondernemer doet dit om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren.
A
samenwerken
B
investeren
C
verbouwen
D
bemoeien

Slide 11 - Quiz


Technologische ontwikkeling = ...
A
Technisch apparaat.
B
Nieuwe kennis van techniek en nieuwe uitvindingen.
C
Een nieuwe technologie van apparaten.
D
Ontwikkeling op een apparaat.

Slide 12 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van technologische ontwikkelingen?
A
Krant - TV - Mobiel - PC
B
Krant - PC - Mobiel - TV
C
Krant - PC - TV - Mobiel
D
Krant - TV - PC - Mobiel

Slide 13 - Quiz

Wat betekent afzet?
A
Het aantal spullen die is gehouden.
B
Mensen oplichten.
C
Het aantal spullen/producten die zijn verkocht.
D
Het aantal spullen die zijn gekocht.

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je omzet?
A
afzet x inkoopprijs
B
inkoopprijs x verkoopprijs
C
afzet x verkoopprijs
D
Afzet / verkoopprijs

Slide 15 - Quiz

Wat betekent omzet?
A
Nettowinst.
B
De hoeveelheid producten dat is verkocht.
C
Brutowinst.
D
Het geldbedrag dat is verdiend met de verkoop van producten.

Slide 16 - Quiz

Een bedrijf heeft een omzet van €350.000. Daarvan blijft 10% nettowinst over, hoeveel is de nettowinst?
A
€30.000
B
€3.500
C
€35.000
D
€315.000

Slide 17 - Quiz

Toon verkoopt bloembollen. Hij verkocht:
600 hyacintbollen voor 0,40 p.s.
1400 narcisbollen 0,30 p.s.
1800 tulpenbollen 0,50 p.s.

Bereken de afzet van Toon

Slide 18 - Question ouverte

Toon verkoopt bloembollen. Hij verkocht:
600 hyacintbollen voor 0,40 p.s.
1400 narcisbollen 0,30 p.s.
1800 tulpenbollen 0,50 p.s.

Bereken de omzet van Toon

Slide 19 - Question ouverte

Wat is de inkoopprijs?
A
De prijs die je betaalt in de winkel
B
De prijs waarvoor een bedrijf goederen verkoopt
C
De prijs die we betalen om goederen te exporteren
D
De prijs waarvoor een bedrijf goederen inkoopt

Slide 20 - Quiz

Waarvoor staan de letters BTW?
A
Belasting over de toegevoegde winst
B
Bedrag over de toegevoegde waarde
C
Belasting over de toegevoegde waarde
D
Bedrag over de toegevoegde winst

Slide 21 - Quiz

"Exclusief BTW": is dat zonder of met BTW?
A
zonder
B
met

Slide 22 - Quiz

9% BTW of 21% BTW
A
9%
B
21%

Slide 23 - Quiz

Verdient een winkelier aan de BTW?
A
Ja, de winkelier mag dat geld zelf houden
B
Nee, de BTW gaat naar de Belastingdienst

Slide 24 - Quiz

Als de VRAAG naar een product toeneemt, gaat de prijs
A
stijgen
B
dalen

Slide 25 - Quiz

In het voorjaar boeken veel mensen hun vakantie, dit is:
A
vraag
B
aanbod

Slide 26 - Quiz

In juni en juli houden veel kledingwinkels uitverkoop, dit is:
A
vraag
B
aanbod

Slide 27 - Quiz

Nintendo brengt een nieuwe game uit, dit is:
A
vraag
B
aanbod

Slide 28 - Quiz

Simone is op zoek naar een nieuwe tablet, dit is:
A
vraag
B
aanbod

Slide 29 - Quiz

Wanneer is de vraag naar barbecues het grootst?
A
Lente
B
Zomer
C
Herfst
D
Winter

Slide 30 - Quiz