Peter koopt een jas in voor €200,-. Hij wilt met zijn opbrengst €40,- aan overige kosten betalen en €60 overhouden.
Met welk bedrag moet Peter zijn inkoopprijs verhogen?
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3
Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Vraag
Peter koopt een jas in voor €200,-. Hij wilt met zijn opbrengst €40,- aan overige kosten betalen en €60 overhouden.
Met welk bedrag moet Peter zijn inkoopprijs verhogen?
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen
In deze les leer je:
Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
Hoe je de consumentenprijs berekent.
Hoe je het btw-bedrag in de consumentenprijs berekent.
Slide 2 - Diapositive
Wat betekend het volgende:
Wat is winst.
Wat is een verkoopprijs?
Wat is een consumentenprijs? Wie betaald deze?
Wat is BTW en waarom bestaat dit?
Slide 3 - Diapositive
Brutowinstopslag en verkoopprijs
Iemand koopt iets in voor de inkoopprijs en doet daar een bedrag bij. Zo komt iemand tot een verkoopprijs.
Een bedrag dat er bij komt heet een opslag. Als we het over prijzen hebben noemen we het de brutowinstopslag.
Met de brutowinstopslag betaalt de winkelier:
bedrijfskosten en
zijn eigen winst.
Slide 4 - Diapositive
Voorbeeld
€0,10
€...?
€0,40
€0,15 p.s.
€...? p.s.
Slide 5 - Diapositive
Voorbeeld
€0,10
€0,50?
€0,40
€0,15 p.s.
€0,25 p.s.
Slide 6 - Diapositive
Wat kunnen voorbeelden zijn van bedrijfskosten?
personeel
huur
abonnementen
afschrijvingskosten van een bedrijfsauto (§3.1)
Slide 7 - Diapositive
Brutowinstopslag of brutowinstmarge?
Soms wordt de opslag uitgerekend als percentage van de inkoopprijs! Dan => brutowinstmarge!
€0,10
80% = €...?
€...?
Slide 8 - Diapositive
Btw en consumentenprijs
De winkelier heeft nu de verkoopprijs berekend.
Maar...
de consument moet daarbij ook nog btw betalen.
btw = 9% of 21% van de verkoopprijs
Slide 9 - Diapositive
Consumentenprijs
€0,50
21% van 0,50 =€...?
€...?
Slide 10 - Diapositive
Consumentenprijs
€0,50
(0,50: 100 x 21)
€0,11
€0,61
Slide 11 - Diapositive
Een snelle manier = in één keer 121% uitrekenen
100%
121%
%
100
1
121
€
0,50
100% = €0,50
21%
+
=
Slide 12 - Diapositive
Een snelle manier = in één keer 121% uitrekenen
100%
121%
%
100
1
121
€
0,50
0,005
0,61
100% = €0,50
21%
+
=
0,50 : 100 x 121 = 0,61
Slide 13 - Diapositive
De btw uitrekenen vanuit de consumentenprijs
Verkoopprijs = 100%
btw = 21%
Consumentenprijs = 121%
Consumentenprijs = €250
%
121
1
21
€
250
Slide 14 - Diapositive
De btw uitrekenen vanuit de consumentenprijs
Verkoopprijs = 100%
btw = 21%
Consumentenprijs = 121%
Consumentenprijs = €250
%
121
1
21
€
250
2,06...
43,39
250 : 121 x 21 = 43,39
Slide 15 - Diapositive
Opdracht
Wat: Maak leerstof 1 en 2 van paragraaf 3.2
Hoe: In de digitale methode. Schrijf altijd je berekening op!
Tijd: 20 min (stiltemoment, na 10 min fluisteren toegestaan)
Klaar? Iets voor jezelf doen. Niet op je telefoon.
Resultaat: Kijk na zoals de docent dat zou doen.
timer
20:00
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Vraag
Peter heeft voor 1000 euro aan tulpen verkocht. Voor de inkoop van de tulpen was Peter 300 euro kwijt. Anders kosten die hij had waren bij elkaar 200 euro.
Wat was de winst in euro's van Peter?
Slide 18 - Diapositive
Leerdoelen
In deze les leer je:
Het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
Het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Vidéo
Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.
Wat is de afzet van Piet van afgelopen week?
Hoeveel bedraagt de omzet van Piet afgelopen week?
Slide 21 - Diapositive
Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.
Wat is de afzet van Piet van afgelopen week? 20 jassen
Hoeveel bedraagt de omzet van Piet afgelopen week? 20 x €250 = €5.000,-
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Vidéo
Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.
Hij heeft de jassen ingekocht voor €130
Bereken de inkoopkosten van Piet
Bereken de brutowinst van Piet
Slide 24 - Diapositive
Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.
Hij heeft de jassen ingekocht voor €130
Bereken de inkoopkosten van Piet 20 x 130 = €2.600,-
Bereken de brutowinst van Piet
€5.000 - €2.600 = €2.400,-
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Vidéo
Samen oefenen
Brutowinst van Piet = €2.400
Verder heeft hij aan kosten per week :
Huur €350
Afschrijvingskosten €400
Gas/licht/water €80
Personeelskosten €1200
Bereken de totale bedrijfskosten van Piet.
Bereken het nettoresultaat van Piet
Waarom noemen we de nettowinst voortaan nettoresultaat?
Slide 27 - Diapositive
Samen oefenen
Brutowinst van Piet = €2.400
Verder heeft hij aan kosten per week :
Huur €350
Afschrijvingskosten €400
Gas/licht/water €80
Personeelskosten €1200
Bereken de totale bedrijfskosten van Piet. 350 + 400 + 80 + 1200 = €2.030,-
Bereken het nettoresultaat van Piet €2.400 - €2.030 = €370
Waarom noemen we de nettowinst voortaan nettoresultaat? Omdat het resultaat ook een verlies kan zijn!
Slide 28 - Diapositive
Opdracht
Wat: Maak leerstof 3 van paragraaf 3.2
Hoe: In de digitale methode. Schrijf altijd je berekening op!
Tijd: 20 min (stiltemoment, na 15 min fluisteren toegestaan)
Klaar? Iets voor jezelf. Niet op je telefoon.
Resultaat: Kijk na zoals de docent dat zou doen.
timer
20:00
Slide 29 - Diapositive
Opdracht
Wat: Maak de 3 oefenexamenvragen van het werkblad
Hoe: Op papier. Schrijf altijd je berekening op!
Tijd: 10 min (overleggen op fluistertoon is toegestaan)