6.2 Het gaat om de winst!

Vraag
Peter koopt een jas in voor €200,-. Hij wilt met zijn opbrengst  €40,- aan overige kosten betalen en €60 overhouden.

Met welk bedrag moet Peter zijn inkoopprijs verhogen?
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vraag
Peter koopt een jas in voor €200,-. Hij wilt met zijn opbrengst  €40,- aan overige kosten betalen en €60 overhouden.

Met welk bedrag moet Peter zijn inkoopprijs verhogen?

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
In deze les leer je:
  • Wat de brutowinstopslag is en hoe je daarmee de verkoopprijs kunt berekenen.
  • Hoe je de consumentenprijs berekent.
  • Hoe je het btw-bedrag in de consumentenprijs berekent.




Slide 2 - Diapositive

Programma
  • Introductie, spullen op tafel, absenten (5 min)
  • Uitleg en aantekeningen  (15 min)
  • Zelfstandig opdrachten maken + nakijken (20min)
  • Lingo (10 min)


Slide 3 - Diapositive

Wat betekend het volgende:
  • Wat is winst.
  • Wat is een verkoopprijs?
  • Wat is een consumentenprijs? Wie betaald deze?
  • Wat is BTW en waarom bestaat dit?

Slide 4 - Diapositive

Brutowinstopslag en verkoopprijs
  • Iemand koopt iets in voor de inkoopprijs en doet daar een bedrag bij. Zo komt iemand tot een verkoopprijs.
  • Een bedrag dat er bij komt heet een opslag. Als we het over prijzen hebben noemen we het de brutowinstopslag.
  • Met de brutowinstopslag betaalt de winkelier:
  1.  bedrijfskosten en 
  2. zijn eigen winst.




 

Slide 5 - Diapositive

Voorbeeld
€0,10
€...?
€0,40
€0,15 p.s.
€...? p.s.

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
€0,10
€0,50?
€0,40
€0,15 p.s.
€0,25? p.s.

Slide 7 - Diapositive

Wat zijn kunnen voorbeelden zijn van bedrijfskosten?
  • personeel
  • huur
  • abonnementen
  • afschrijvingskosten van een bedrijfsauto (§6.1)

Slide 8 - Diapositive

Brutowinstopslag of brutowinstmarge?
Soms wordt de opslag uitgerekend als percentage van de inkoopprijs! Dan => brutowinstmarge!


€0,10
80% = €...?
€...?

Slide 9 - Diapositive

Btw en consumentenprijs
  • De winkelier heeft nu de verkoopprijs berekend.

  • Maar...
  • de consument moet daarbij ook nog  btw betalen.

  • btw = 9% of 21% van de verkoopprijs


Slide 10 - Diapositive

Consumentenprijs
€0,50
21% van 0,50 =€...?
€...?

Slide 11 - Diapositive

Consumentenprijs
€0,50

(0,50: 100 x 21) 
€0,11
€0,61

Slide 12 - Diapositive

Een snelle manier = in één keer 121% uitrekenen
100%
121%
%
100
1
121
0,50
100% =  €0,50 
21%
+
=

Slide 13 - Diapositive

Een snelle manier = in één keer 121% uitrekenen
100%
121%
%
100
1
121
0,50
0,005
0,61
100% =  €0,50 
21%
+
=
0,50 : 100 x 121 = 0,61

Slide 14 - Diapositive

De btw uitrekenen vanuit de consumentenprijs
Verkoopprijs = 100%
btw = 21%
Consumentenprijs = 121%

Consumentenprijs = €250






%
121
1
21
250

Slide 15 - Diapositive

De btw uitrekenen vanuit de consumentenprijs
Verkoopprijs = 100%
btw = 21%
Consumentenprijs = 121%

Consumentenprijs = €250






%
121
1
21
250
2,06...
43,39
250 : 121 x 21 = 43,39

Slide 16 - Diapositive

Opdracht
Wat: Maak opdracht 5 t/m 15 blz. 182 Rekenparagraaf H6
Hoe: In je schrift. Gebruik je aantekeningen. Schrijf altijd je berekening op!
Tijd: 15 min (stiltemoment, na 10 min fluisteren toegestaan) 
Klaar? even iets voor jezelf doen
Resultaat: Antwoorden komen op het scherm. Kijk na zoals de docent dat zou doen.

timer
15:00

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Vraag
Peter heeft voor 1000 euro aan tulpen verkocht. Voor de inkoop van de tulpen was Peter 300 euro kwijt. Anders kosten die hij had waren bij elkaar 200 euro. 

Wat was de winst in euro's van Peter?

Slide 19 - Diapositive

Leerdoelen
In deze les leer je:
Je kent het verschil tussen afzet en omzet en kunt de omzet berekenen.
Je kent het verschil tussen brutowinst en nettowinst en kunt deze beide berekenen.

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.

  1. Wat is de afzet van Piet van afgelopen week?  20 jassen 
  2. Hoeveel bedraagt de omzet van Piet afgelopen week? 20 x €250 = €5.000,-

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.

  1. Wat is de afzet van Piet van afgelopen week? 
  2. Hoeveel bedraagt de omzet van Piet afgelopen week?

Slide 24 - Diapositive

Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.
Hij heeft de jassen ingekocht voor €130

  1. Bereken de inkoopkosten van Piet
  2. Bereken de brutowinst van Piet

Slide 25 - Diapositive

Samen oefenen
Piet heeft afgelopen week 20 jassen verkocht. De verkoopprijs van een jas is €250.
Hij heeft de jassen ingekocht voor €130

  1. Bereken de inkoopkosten van Piet  20 x 130 = €2.600,-
  2. Bereken de brutowinst van Piet 
€5.000 - €2.600 = €2.400,-

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Vidéo

Samen oefenen
Brutowinst van Piet = €2.400
Verder heeft hij aan kosten per week :
  • Huur €350
  • Afschrijvingskosten €400
  • Gas/licht/water €80
  • Personeelskosten €1200

  1. Bereken de totale bedrijfskosten van Piet.
  2. Bereken het nettoresultaat van Piet
  3. Waarom noemen we de nettowinst voortaan nettoresultaat?

Slide 28 - Diapositive

Samen oefenen
Brutowinst van Piet = €2.400
Verder heeft hij aan kosten per week :
  • Huur €350
  • Afschrijvingskosten €400
  • Gas/licht/water €80
  • Personeelskosten €1200

  1. Bereken de totale bedrijfskosten van Piet.  350 + 400 + 80 + 1200 = €2.030,-
  2. Bereken het nettoresultaat van Piet €2.400 - €2.030 = €370
  3. Waarom noemen we de nettowinst voortaan nettoresultaat? Omdat het resultaat ook een verlies kan zijn!

Slide 29 - Diapositive

Opdracht
Wat: Maak rekenparagraaf 16 t/m 22  blz. 183
Hoe: In je schrift. Gebruik je aantekeningen. Schrijf altijd je berekening op!
Tijd: 15 min (stiltemoment, na 10 min fluisteren toegestaan) 
Klaar? begin alvast met  opdracht 5 t/m 15
Resultaat: Antwoorden komen op het scherm. Kijk na zoals de docent dat zou doen.

timer
15:00

Slide 30 - Diapositive