Ondergronds woordenschat les 1
Ondergronds?
1 / 23
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Ondergronds?
Slide 1 - Carte mentale
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
naar beneden gaan
Een bak om afval in te vervoeren
afdalen
Container
Slide 7 - Question de remorquage
het edelmetaal
Gangenstelsel
Een kostbaar metaal zoals goud of zilver
Een aantal gangen dat met elkaar verbonden is.
Slide 8 - Question de remorquage
de dassenburcht
het grondwater
Een hol van een das, zoogdiermet wit en zwarte strepen
het water uit de bodem
Slide 9 - Question de remorquage
de begane grond
de doorsnede
wat je aan de binnenkant ziet
als je iets doorsnijdt.
de verdieping die gelijk ligt met de straat.
Slide 10 - Question de remorquage
de dassenburcht
het grondwater
Een hol van een das, zoogdiermet wit en zwarte strepen
het water uit de bodem
Slide 11 - Question de remorquage
Welke 2 woorden heb je gemist?
schrijf de woorden hieronder op.
schrijf de woorden hieronder op.
Slide 12 - Question ouverte
Kies 4 woorden uit je geleerde woorden
maak er een zin of zinnen mee
maak er een zin of zinnen mee
Slide 13 - Question ouverte
Slide 14 - Diapositive
Welke woord?
A
de mijnwerker
B
de kruipruimte
C
De ondergrondse
D
onderaards
Slide 15 - Quiz
Welk woord?
A
de mijnwerker
B
de kruipruimte
C
de steenkool
D
onderaards
Slide 16 - Quiz
welke omschrijving ?
A
iemand die in de mijn werkt onder de grond
B
een soort lage kelder in een huis
C
de metro een soort trein onder de grond
D
een verdieping onder de grond
Slide 17 - Quiz
Op welk plaatje zie je de kruipruimte?
A
B
C
D
Slide 18 - Quiz
Op welk plaatje zie je het souterrain
A
B
C
D
Slide 19 - Quiz
de steenkool
de vluchtroute
zwarte stof die diep uit de grond komt
en als brandstof kan dienen
een uitgang om te vluchten als er een ramp is
Slide 20 - Question de remorquage
1. Welke drie woorden zijn er nog niet gebruikt?
2. Schrijf ze hieronder op .
3. Gebruik 2 woorden in een zin of zinnen.
2. Schrijf ze hieronder op .
3. Gebruik 2 woorden in een zin of zinnen.
Slide 21 - Question ouverte
Slide 22 - Diapositive
0
