Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Bekijk het plaatje.
Wat stellen de letters X en Y voor?
A
X = epicentrum, Y = hypocentrum
B
X = hypocentrum, Y = epicentrum
C
X en Y zijn beiden het hypocentrum
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 1 - Quiz
Bekijk het plaatje.
De letters moeten met de juiste cijfers worden gekoppeld.
Wat is de juiste letter-cijfer combinatie?
A
A=1, B=2, C=4, D= 3
B
A=2, B=1, C=4, D= 3
C
A=2, B=4, C=1, D= 3
D
A=2, B=3, C=4, D= 1
Slide 2 - Quiz
Bekijk eerst het plaatje. Welke zinnen zijn juist? 1. De aardbeving besloeg een gebied van meer dan 200 kilometer van west naar oost. 2. De aardbeving ontstond doordat Abruzzo op Umbria botste. 3. De aardbeving ontstond door de golfbewegingen van de Adriatische Zee en de Middellandse Zee. 4. Het epicentrum van de aardbeving lag in Norcia. 5. Amatrice ondervond meer gevolgen van de aardbeving dan Rome.
A
4 en 5
B
1, 2 en 5
C
2, 3 en 4
D
1 en 5
Slide 3 - Quiz
Bekijk het plaatje.
Lees de stellingen. I. De Ring van vuur is het gebied rond de Grote Oceaan met veel vulkanen, omdat de aardkorstplaat van de Grote Oceaan daar uit elkaar valt. II. In Afrika ligt een gordel van aardbevingen en vulkanen, omdat daar twee platen botsen.
A
Alleen I is juist
B
Alleen II is juist
C
Beiden zijn juist
D
Beiden zijn onjuist
Slide 4 - Quiz
Wat is de naam van de plaat bij de rode letter D?
A
De Pacifische plaat
B
De Noord-Amerikaanse plaat
C
De Euraziatische plaat
D
Geen van de genoemde platen is juist
Slide 5 - Quiz
Wat stelt cijfer 3 voor in het plaatje?
A
De krater
B
Magma
C
Lava
D
Geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 6 - Quiz
1. Vulkaanuitbarstingen en aardbevingen ontstaan op dezelfde / andere plaatsen.
2. Voorafgaan aan een vulkaanuitbarsting zijn er vaak zware / lichte aardbevingen.
3. Ook produceert de vulkaan voorafgaand aan een uitbarsting vaak rook / lava.
Wat zijn bij de bovenstaande drie zinnen de juiste antwoorden?
A
1. andere, 2. lichte, 3. rook
B
1. dezelfde, 2. zware, 3. rook
C
1. dezelfde, 2. lichte, 3. lava
D
1. dezelfde, 2. lichte, 3. rook
Slide 7 - Quiz
Hieronder zie je twee uitspraken:
I. Hoe groter het getal op de schaal van Richter, hoe meer doden er vallen.
II. Hoe dieper het hypocentrum van een aardbeving, hoe minder doden er vallen.
A
Alleen uitspraak I is juist
B
Alleen uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 8 - Quiz
Bekijk de afbeelding.
Welke twee woorden moeten worden omgedraaid?
A
De woorden aswolk en lava moeten worden omgedraaid.
B
De woorden stoom en aslaag moeten worden omgedraaid.
C
De woorden magmahaard en kraterpijp moeten worden omgedraaid.
D
Er moeten helemaal geen woorden worden gedraaid.
Slide 9 - Quiz
Zijn de volgende zinnen juist of onjuist?
1. Waar aardkorstplaten naar elkaar toe gaan, ontstaan gebergtes zoals de Alpen (zie plaatje). 2. Het epicentrum is de plek diep onder het aardoppervlakte waar een aardbeving ontstaat. 3. Vulkanen komen voor waar aardkorstplaten botsen, uit elkaar gaan en langs elkaar schuiven. 4. Nederland lag ooit in de buurt van de evenaar.
A
1. onjuist, 2. onjuist, 3. juist, 4 juist.
B
1. juist, 2. onjuist, 3. juist, 4 onjuist.
C
1. onjuist, 2. juist, 3. juist, 4 juist.
D
1. onjuist, 2. juist, 3. onjuist, 4 juist.
Slide 10 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? 1. Vulkanen komen alleen op het land voor. 2. Vulkanen komen zowel onder water als boven water voor. 3. Vulkanisme komt alleen in bergen voor. 4. Vulkanisme komt alleen onder water voor. 5. Vulkanisme komt vooral voor op de randen van aardkorstplaten.
A
Zin 2 en 5
B
Zins 2 en 4
C
Zin 1 en 3
D
Zin 1 en 5
Slide 11 - Quiz
Welke van de onderstaande zinnen horen bij aardbevingen in Nederland? 1. Getal van 7 op de schaal van Richter. 2. De aardbevingen ontstaan vlak onder het aardoppervlakte. 3. Er vallen veel doden en gewonden. 4. Mensen voelen zich onveilig. 5. In een groot gebied storten de gebouwen in waardoor er veel slachtoffers zijn.
A
2 en 4
B
1 en 5
C
2 en 3
D
1 en 4
Slide 12 - Quiz
Bekijk de afbeelding. De getallen 1 t/m 6 zijn plaatsen op aarde.
Bij welke getallen komen veel aardbevingen en vulkanen voor?
A
3, 4 en 5
B
2, 3 en 4
C
4, 5 en 6
D
1, 2 en 3
Slide 13 - Quiz
Gebruik de afbeelding. Je ziet de letters a t/m f. Welke letters horen bij de volgende omschrijvingen? 1. Hier duikt een plaat met oceaanbodem onder een continentale plaat. 2. Hier gaan twee platen uit elkaar. Er ontstaat nieuwe oceaanbodem. 3. Hier bewegen twee platen langs elkaar. Dat gaat met horten en stoten. Er ontstaan aardbevingen en vulkanen.
A
1=b, 2=e, 3=a
B
1=c, 2=e, 3=f
C
1=b, 2=e, 3=d
D
1=b, 2=c, 3=a
Slide 14 - Quiz
Bekijk eerst de tekening.
Welke zin over de tekening is ONJUIST?
A
In de tekening ontstaat een mid-oceanische rug.
B
Hier ontstaat nieuwe aardkorst als het magma afkoelt en hard wordt.
C
Hier komt vulkanisme voor.
D
Op de tekening zie je het ontstaan van een hooggebergte.
Slide 15 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Wat moet er staan bij de X?
A
inkomen
B
hoeveelheid vulkanen
C
aantal aardbevingen
D
bevolkingsdichtheid
Slide 16 - Quiz
Lees de stellingen. I. Gebergten ontstaan waar aardkorstplaten uit elkaar gaan. II. Gebergten ontstaan midden op aardkorstplaten. III. Gebergten ontstaan door het botsen van aardkorstplaten.
A
Alleen I is juist.
B
Alleen II is juist.
C
Alleen III is juist.
D
I, II en III zijn juist.
Slide 17 - Quiz
Welke zinnen zijn juist? 1. Nederland ligt op de Euraziatische plaat. 2. Nederland ligt aan de rand van een plaat. 3. Nederland beweegt mee met een aardkorstplaat. 4. Nederland heeft zich de afgelopen 320 miljoen jaar verplaatst van de evenaar naar het noorden. 5. Nederland heeft geen vulkanen. 6. Nederland had 10 000 jaar geleden een tropisch klimaat.
A
1, 3 en 4
B
2, 4 en 5
C
3, 4 en 6
D
1, 3 en 5
Slide 18 - Quiz
Lichte trillingen die mensen net voelen, ontstaan bij een aardbeving van <a> op de schaal van Richter. Zeer zware aardbevingen waarbij gebouwen en wegen grotendeels verwoest worden, ontstaan bij een aardbeving van <b> op de schaal van Richter.
A
a= 2, b= 8
B
a=4, b= 15
C
a= 4, b=20
D
geen van de genoemde antwoorden is juist.
Slide 19 - Quiz
Bekijk hiernaast een tekening.
Je ziet de situatie getekend van Zuid-Amerika en Afrika. Wat is de goede zin?
A
Tekening A hoort bij Afrika, omdat Afrika aan de kust een hoog gebergte heeft.
B
Tekening A hoort bij Afrika, omdat Afrika direct op de aardkern ligt en niet op een aardkorstplaat.
C
Tekening A hoort bij Afrika, omdat Afrika niet aan de rand van een aardkorstplaat ligt.
D
Tekening B hoort bij Afrika, omdat voor de kust van Afrika twee aardkorstplaten botsen.
Slide 20 - Quiz
De aanwezigheid van vulkanisme in een gebied heeft vooral te maken met …
A
de afstand tot de evenaar.
B
de hoogte van de vulkaankegel.
C
het smelten van oceanische aardkorst.
D
het op elkaar botsen van continenten.
Slide 21 - Quiz
Hoe heet de grote landmassa op de kaart hiernaast?
Slide 22 - Question ouverte
Tropische orkanen ontstaan boven land.
A
goed
B
fout
Slide 23 - Quiz
Wat is groter?
A
Tornado
B
Orkaan
Slide 24 - Quiz
In Nederland hebben we geen tropische orkanen omdat...
A
Nederland geen goed klimaat heeft voor orkanen.
B
Nederland niet aan de randen van platen liggen.
C
De tropische orkanen niet langs Nederland komen.
D
De Noordzee te koud is voor tropische orkanen.
Slide 25 - Quiz
Orkanen ontstaan boven warm zeewater op hoge breedte tussen de keerkringen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 26 - Quiz
Een tsunami is pas gevaarlijk als deze bij de kust aankomt?