tegenwoordige tijd 2

tegenwoordige tijd (t.t.)

enkelvoud

enkelvoud

meervoud  (hele werkwoord)


ik, ..... jij?                          ik-vorm

jij, je, u, hij, zij, het       ik-vorm+t

wij                                      wij-vorm
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

tegenwoordige tijd (t.t.)

enkelvoud

enkelvoud

meervoud  (hele werkwoord)


ik, ..... jij?                          ik-vorm

jij, je, u, hij, zij, het       ik-vorm+t

wij                                      wij-vorm

Slide 1 - Diapositive

Bij welke vorm gebruik je ik+t?
en in welke tijd?

Slide 2 - Question ouverte

(t.t.) Mijn vader ... een huis.


A
bouwt
B
bouwen
C
bouwdt
D
bouwde

Slide 3 - Quiz

(t.t.) Vandaag ... ik vaak.
A
nies
B
nieste
C
niesde
D
niesdde

Slide 4 - Quiz

(t.t.) Ik ... niet te kijken.
A
durfte
B
durf
C
durfde
D
durfdde

Slide 5 - Quiz

Vandaag ... hij die foto.
vergroten
A
vergrote
B
vergroot
C
vergroten
D
vergrootte

Slide 6 - Quiz

Morgen ... hij die belangrijke brief.
posten
A
poste
B
post
C
posten
D
postte

Slide 7 - Quiz

..... jij die vraag?
beantwoorden
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoort
D
beantwoorden

Slide 8 - Quiz

t.t. Jullie ....... de hele avond al.
A
danst
B
dansten
C
dansen
D
dansden

Slide 9 - Quiz

(t.t.) ... jij hem straks wel?
A
groet
B
groette
C
groed
D
groedt

Slide 10 - Quiz

(t.t.) Wij ... vandaag met het project.
A
startten
B
starten
C
startte
D
start

Slide 11 - Quiz

.... het vuur al lang?
A
brand
B
brandt
C
brant

Slide 12 - Quiz

(t.t.) Vandaag ... ik mij voor de tweede keer ziek.
A
meld
B
meldt
C
melden
D
melt

Slide 13 - Quiz

(t.t.) De politie ... de openbare orde.
A
handhaafd
B
handhaaft
C
handhaafdt
D
handhaafde

Slide 14 - Quiz

(t.t.) Mijn moeder ... zich over mijn rapport.
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaasdt
D
verbaasden

Slide 15 - Quiz

Zachtjes ..... ik het antwoord.
A
fluister
B
fluisterd
C
fluisterdt
D
fluistert

Slide 16 - Quiz