werkwoordendictee 1

Bij welke vorm gebruik je ik+t?
en in welke tijd?
1 / 11
suivant
Slide 1: Question ouverte
SpellingBasisschoolGroep 8

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Bij welke vorm gebruik je ik+t?
en in welke tijd?

Slide 1 - Question ouverte

(t.t.) Mijn vader ... een huis.


A
bouwt
B
bouwdde
C
bouwden
D
bouwde

Slide 2 - Quiz

(t.t.) Vandaag ... ik vaak.
A
nies
B
nieste
C
niesde
D
niesdde

Slide 3 - Quiz

(t.t.) Ik ... niet te kijken.
A
durfte
B
durf
C
durfde
D
durfdde

Slide 4 - Quiz

Vandaag ... hij die foto.
vergroten
A
vergrote
B
vergroot
C
vergroten
D
vergrootten

Slide 5 - Quiz

(t.t.) ... jij hem straks wel?
A
groet
B
groette
C
groed
D
groedt

Slide 6 - Quiz

(t.t.) Wij ... vandaag met het project.
A
startten
B
starten
C
startte
D
start

Slide 7 - Quiz

Ga jij van de taart ... ?
A
gesnoepd
B
gesnoepen
C
gesnoept
D
snoepen

Slide 8 - Quiz

(t.t.) De politie ... de openbare orde.
A
handhaafd
B
handhaaft
C
handhaafdt
D
handhaafde

Slide 9 - Quiz

(t.t.) Zij ... zich over mijn rapport.
A
verbaast
B
verbaasd
C
verbaasdt
D
verbaasden

Slide 10 - Quiz

Ik ga dat woord zachtjes ...
A
gefluistert
B
fluisteren
C
gefluisterdt
D
gefluisteren

Slide 11 - Quiz