Unit 4: Oefentoets
1 / 21
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Lees de zinnen. Vul dan het juiste woord in. Gebruik:
gig - haggle - harvest - leisure - make a difference - off - shovel - taxes
You can dig a hole in the ground with a(n) ____.
gig - haggle - harvest - leisure - make a difference - off - shovel - taxes
You can dig a hole in the ground with a(n) ____.
Slide 2 - Question ouverte
Lees de zinnen. Vul dan het juiste woord in. Gebruik:
gig - haggle - harvest - leisure - make a difference - off - shovel - taxes
Surfing is Catherine's favourite ____ activity.
gig - haggle - harvest - leisure - make a difference - off - shovel - taxes
Surfing is Catherine's favourite ____ activity.
Slide 3 - Question ouverte
Lees de zinnen. Vul dan het juiste woord in. Gebruik:
gig - haggle - harvest - leisure - make a difference - off - shovel - taxes
They've got tickets for a(n) ____ at the Empire Music Hall.
gig - haggle - harvest - leisure - make a difference - off - shovel - taxes
They've got tickets for a(n) ____ at the Empire Music Hall.
Slide 4 - Question ouverte
Maak de zinnen compleet. Gebruik de juiste Engelse vertaling van de volgende woorden:
afdeling zuivel - belangrijk - een hapje eten - platteland - rolschaatsen - stemmen - vee - vis en schelpdieren
You'll find cheese and milk at the ____.
afdeling zuivel - belangrijk - een hapje eten - platteland - rolschaatsen - stemmen - vee - vis en schelpdieren
You'll find cheese and milk at the ____.
Slide 5 - Question ouverte
Maak de zinnen compleet. Gebruik de juiste Engelse vertaling van de volgende woorden:
afdeling zuivel - belangrijk - een hapje eten - platteland - rolschaatsen - stemmen - vee - vis en schelpdieren
People ____ for a political party if they like their ideas.
afdeling zuivel - belangrijk - een hapje eten - platteland - rolschaatsen - stemmen - vee - vis en schelpdieren
People ____ for a political party if they like their ideas.
Slide 6 - Question ouverte
Maak de zinnen compleet. Gebruik de juiste Engelse vertaling van de volgende woorden:
afdeling zuivel - belangrijk - een hapje eten - platteland - rolschaatsen - stemmen - vee - vis en schelpdieren
It's ____ that you can be yourself.
afdeling zuivel - belangrijk - een hapje eten - platteland - rolschaatsen - stemmen - vee - vis en schelpdieren
It's ____ that you can be yourself.
Slide 7 - Question ouverte
Toekomst: to be going to
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes en een vorm van to be going to.
____ (she - to take) the bus into town?
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes en een vorm van to be going to.
____ (she - to take) the bus into town?
Slide 8 - Question ouverte
Toekomst: to be going to
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes en een vorm van to be going to.
Tess and Jacky ____ (to play) a game of tennis.
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes en een vorm van to be going to.
Tess and Jacky ____ (to play) a game of tennis.
Slide 9 - Question ouverte
Heden: present simple of present continuous
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes. Gebruik de present simple of de present continuous.
Indra sometimes ____ (to work) in her parents' bakery on Saturdays.
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes. Gebruik de present simple of de present continuous.
Indra sometimes ____ (to work) in her parents' bakery on Saturdays.
Slide 10 - Question ouverte
Heden: present simple of present continuous
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes. Gebruik de present simple of de present continuous.
We ____ (not - to go) to the beach every summer.
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes. Gebruik de present simple of de present continuous.
We ____ (not - to go) to the beach every summer.
Slide 11 - Question ouverte
Heden: present simple of present continuous
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes. Gebruik de present simple of de present continuous.
Look! They ____ (to play) volleyball over there.
Maak de zinnen af met de woorden tussen haakjes. Gebruik de present simple of de present continuous.
Look! They ____ (to play) volleyball over there.
Slide 12 - Question ouverte
Vraagwoorden
Vul het juiste vraagwoord in.
____ are wellies? – Wellies are rubber boots.
Vul het juiste vraagwoord in.
____ are wellies? – Wellies are rubber boots.
Slide 13 - Question ouverte
Vraagwoorden
Vul het juiste vraagwoord in.
____ is your best friend? – My best friend is Mahon.
Vul het juiste vraagwoord in.
____ is your best friend? – My best friend is Mahon.
Slide 14 - Question ouverte
Hulpwerkwoorden
Vul het juiste hulpwerkwoord in. Kies uit:
can - can't - could - couldn't
I'm sorry Zach, but you ____ borrow my bike this afternoon. I need it myself.
Vul het juiste hulpwerkwoord in. Kies uit:
can - can't - could - couldn't
I'm sorry Zach, but you ____ borrow my bike this afternoon. I need it myself.
Slide 15 - Question ouverte
Hulpwerkwoorden
Vul het juiste hulpwerkwoord in. Kies uit:
can - can't - could - couldn't
Mum and dad ____ come to my cricket match because they had to work.
Vul het juiste hulpwerkwoord in. Kies uit:
can - can't - could - couldn't
Mum and dad ____ come to my cricket match because they had to work.
Slide 16 - Question ouverte
Hulpwerkwoorden
Vul het juiste hulpwerkwoord in. Kies uit:
can - can't - could - couldn't
Do you know where Ivy is? – I'm not sure. She ____ be in the canteen.
Vul het juiste hulpwerkwoord in. Kies uit:
can - can't - could - couldn't
Do you know where Ivy is? – I'm not sure. She ____ be in the canteen.
Slide 17 - Question ouverte
Present simple, present continuous en hulpwerkwoorden
Vertaal de Nederlandse zinnen naar het Engels.
____ (Gaat Jane naar haar vrienden) in Ireland each holiday?
– I don't know.
Vertaal de Nederlandse zinnen naar het Engels.
____ (Gaat Jane naar haar vrienden) in Ireland each holiday?
– I don't know.
Slide 18 - Question ouverte
Present simple, present continuous en hulpwerkwoorden
Vertaal de Nederlandse zinnen naar het Engels.
Where is Alec?
– Alec is busy right now. ____ (Hij is zijn kamer aan het schoonmaken).
Vertaal de Nederlandse zinnen naar het Engels.
Where is Alec?
– Alec is busy right now. ____ (Hij is zijn kamer aan het schoonmaken).
Slide 19 - Question ouverte
Stel, je zit in de leerlingenraad op school, of je bent lid van een politieke jongerenpartij. Beschrijf in 40–55 woorden (in het Engels!) drie verschillende ideeën, voorstellen of problemen. Schrijf van elk op wat het is en geef er wat informatie over (bijvoorbeeld: hoe de situatie nu is, wat jij of anderen ervan vinden, of wat er volgens jou zou moeten gebeuren). Gebruik hele zinnen.
