Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Spelling
persoonsvorm tegenwoordige tijd: regelmatige en onregelmatige werkwoorden
Slide 1 - Diapositive
Termen die je moet kennen en kunnen gebruiken voor de toets:
- de stam van een werkwoord
- hele werkwoord
- regelmatige werkwoorden
- onregelmatige werkwoorden
Slide 2 - Diapositive
De stam van een werkwoord
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Slide 3 - Diapositive
Hoe maak je de stam van een werkwoord?
A
Je haalt er -e vanaf
B
Je haalt er -en vanaf
C
Je haalt er niets vanaf
Slide 4 - Quiz
Persoonsvorm regelmatige werkwoorden
(schrijf de hele tabel + titel op in je schriftje
Tegenwoordige tijd
ik / jij (achter het werkwoord
hele werkwoord - en = stam ik pak / pak jij?
jij / u / hij / zij / het / men / iedereen
stam + t hij pakt
wij / jullie / zij (mv)
hele werkwoord wij pakken
Slide 5 - Diapositive
Onregelmatige werkwoorden= geen regels
Slide 6 - Diapositive
Welke regel pas je toe bij: de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD
Slide 7 - Quiz
En nu oefenen!
Je mag spieken in je schriftje
Slide 8 - Diapositive
Kies de juiste pvtt:
Morgen [bereiden] je een heerlijke maaltijd voor ons.
A
bereid
B
bereidt
C
bereidd
D
bereit
Slide 9 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Morgen [bereiden] je vader een heerlijke maaltijd voor ons.
A
bereid
B
bereidt
C
bereidd
D
bereit
Slide 10 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
De oude man [willen] oversteken bij het zebrapad.
A
will
B
wilt
C
wil
D
willen
Slide 11 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Zijn zoon (begeleiden) hem daarbij.
A
begeleid
B
begelei
C
begeleit
D
begeleidt
Slide 12 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
[beantwoorden] u mijn brief nog wel?
A
beantwoord
B
beantwoordt
C
beantwoorden
D
beantwoort
Slide 13 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Ik [hopen] namelijk op een snelle reactie.
A
hopen
B
hop
C
hoop
D
hoopt
Slide 14 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
De directeur [schrijven] vast die brief niet zelf.
A
schrijvt
B
schrijven
C
schrijf
D
schrijft
Slide 15 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Hij [bevinden] zich in de buurt van de stad.
A
bevind
B
bevindt
C
bevint
D
bevindent
Slide 16 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Hij [zwerven] een beetje rond in het park.
A
zwerv
B
zwervt
C
zwerft
D
zwerf
Slide 17 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
[Vinden] je de toets makkelijk?
A
vindt
B
vint
C
vind
D
vinde
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
De meeste leerlingen [hebben] de toets goed gemaakt.
A
hebben
B
heb
C
hebbe
D
hebbe
Slide 19 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Als het goed is, [beoordelen] de docent de toetsen vandaag.
A
beoordeeld
B
beoordeel
C
beoordeelt
D
beoordeeldt
Slide 20 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Sinds lange tijd [bewaren] hij een groot geheim.
A
bewaardt
B
bewaar
C
bewaard
D
bewaart
Slide 21 - Quiz
Kies de juiste pvtt:
Een leugentje voor eigen bestwil [zijn] wat anders dan een groot geheim.
A
ben
B
zijn
C
is
D
wees
Slide 22 - Quiz
De gebiedende wijs
Je weet nu hoe je de stam vindt van een werkwoord en hoe je de ik-vorm van de tegenwoordige tijd maakt. Dat is handig voor de gebiedende wijs. Kijk het instructiefilmpje maar eens.
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Vidéo
En nu oefenen
Slide 25 - Diapositive
Kies de juiste vorm.
[bedanken] je oma voor het cadeau.
A
bedanken
B
bedankt
C
bedank
D
bedanke
Slide 26 - Quiz
Kies de juiste vorm.
[wachten] niet te lang!
A
wachten
B
wachtt
C
wacht
D
wach
Slide 27 - Quiz
Wat is er op jou van toepassing?
A
Ik beheers deze onderdelen goed.
B
Ik kan nog wat extra oefenen.
C
Ik moet de theorie nog eens doornemen.
D
Ik heb extra uitleg nodig.
Slide 28 - Quiz
Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Zij ______________ (melden)
A
meldt
B
meld
C
meldde
D
melde
Slide 29 - Quiz
Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Ik ______________ (redden)
A
redt
B
red
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Zij ______________ (melden)
A
meldt
B
meld
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd?
Ik ______________ (pesten)
A
pesdt
B
pest
Slide 32 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd Ik (bereiden) het eten voor.
A
bereid
B
bereidt
Slide 33 - Quiz
Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?
Ik . . .
A
beleeft
B
beleev
C
beleef
D
beleefd
Slide 34 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig ... (opstijgen)
A
stijgt op
B
stijgtt op
Slide 35 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd van stress. Hij...
A
stresst
B
strest
Slide 36 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd De vliegtuigen ....... op tijd.
A
land
B
lande
C
landen
D
landden
Slide 37 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
De buurman (verbranden) ... zich
A
verbrandt
B
verbrand
Slide 38 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd: Ik ......(geven) het terug.
A
geef
B
geeft
C
gaf
Slide 39 - Quiz
Persoonsvorm tegenwoordige tijd: Dat (gebeuren)beslist niet!