mk1a 3.1

• Mens & Maatschappij
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Welkom!

• Open je flexboek deel A
• Open op bladzijde 92
• Maak opdracht 1
• In stilte
• 2 minuten
• Eerder klaar? Lees alvast de blauwe tekst

Dit hoofdstuk

• Deeltoets van paragraaf 3.1 en 3.2
• 4 december

Na het Romeinse Rijk

Er waren verschillende Germaanse stammen

Geen groot rijk meer

Keizer Karel

Eén volk was de Franken

Karel de Grote veroverde steeds meer gebieden

Hij wilde zichzelf tot keizer laten kronen

Karel zou de paus helpen

Tijdvak

Dit is de tijd van monniken en ridders

500-1000

Aan de slag!

• Lees de tekst op bladzijde 92
• Maak opdracht 1 t/m 5 
• Eerste 5 minuten in stilte
• Klaar? Maak bladzijde 98

Bespreken

Wat hebben jullie ingevuld?

Bespreken

Wat hebben jullie ingevuld?

Hij buigt voor de paus en zet zijn handen tegen elkaar

Bespreken

Wat hebben jullie ingevuld?

Bespreken

Wat hebben jullie ingevuld?

Besturen van een groot rijk

• Karel kon zijn rijk niet alleen besturen
• Verdeelde zijn rijk in kleine gebieden
• Hij gaf iemand een stuk land om namens Karel te besturen

Een hertog had een hertogdom

Een graaf had een graafschap

• Deze mensen zijn van adel

Edelen

Wat mochten ze?

• Het land besturen
• Belasting innen

Wat moesten ze?

• Advies geven aan Karel
• Helpen met ridders, paarden en soldaten

Aan de slag!

• Lees de tekst op bladzijde 94
• Maak opdracht 6 t/m 8
• Overleg op fluistertoon
• Klaar? Maak bladzijde 98

Bespreken

Bespreken

Christendom

Karel wilde dat iedereen christelijk werd

Monniken en nonnen woonden in kloosters

Christendom

De meeste mensen werden christelijk

Soms gebeurde dit met geweld

Mensen die voor de kerk werken heten geestelijken

Bijvoorbeeld de paus of priesters

Verschillende groepen

Sommige mensen waren edelen en anderen geestelijkheid

Zouden alle mensen bij deze groepen horen?

Horige boeren

Boeren moesten op het land van een heer werken

De heer beschermde de boeren

De boer moest daar wel veel voor terug doen:

• Een deel van de oogst afstaan
• Klusjes doen voor de heer
• Ze mochten niet weg van het land

De standen

Welk nummer hoort
bij welke stand?

De standen

• De stand bestuurde gebieden voor
  de koning, en leverde soldaten
  wanneer er oorlog was.

• De stand was de baas over groepen
  gelovigen, en wilde andere mensen
  bekeren tot het christendom.
• De stand bewerkte een stuk grond en
  was onder bescherming van de lokale
  bestuurder, de stand moest daarvoor
  een deel van de oogst afstaan.

Aan de slag!

• Lees zelf de tekst op bladzijde 96 en 97
• Maak opdracht 9 t/m 11
• Overleg op fluistertoon
• Klaar? Maak bladzijde 98