de statistische cyclus: weergeven en verschillen kwantificeren

Statistische cyclus
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Statistische cyclus

Slide 1 - Diapositive

De fasen in de statistische cyclus

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Histogram
  • staven staan tegen elkaar aan
  • kwantitatieve variabele op de horizontale as

Slide 5 - Diapositive

  • lijndiagram
  • van en naar de horizontale as
  • bij klassenindeling staat de stip in het midden van de klasse
  • alleen bij kwantitatieve variabelen  
Frequentiepolygoon

Slide 6 - Diapositive

  • bij elkaar opgeteld
  • bij klassenindeling staat de stip rechts van de klasse
  • alleen bij kwantitatieve variabelen  
Cumulatieve frequentiepolygoon

Slide 7 - Diapositive

Cumulatieve 
relatieve frequentie
polygoon

Slide 8 - Diapositive

Associatiematen
Met associatiematen kan je grootte van verschillen uitdrukken in een getal
Bij nominale variabelen met phi
Bij ordinale variabelen met max. Vcp
Bij kwantitatieve variabelen met E (effectgrootte) 
of met het vergelijken van boxplots

Slide 9 - Diapositive

Verschillen bij nominale variabelen
zeilen
disney
jongen
21
18
39
meisje
15
31
46
36
49

Slide 10 - Diapositive

Verschillen bij nominale variabelen 
phi=(a+b)(c+d)(a+c)(b+d)adbc
  • phi< -0,4 of phi >0,4 : verschil is groot
  • -0,4<phi<-0,2 of 0,2<phi<0,4 : verschil is middelmatig
  • -0,2<phi<0,2 : verschil is gering
zeilen
disney
jongen
21
18
39
meisje
15
31
46
36
49

Slide 11 - Diapositive

Verschillen bij nominale variabelen
phi=39463649213118150,214
zeilen
disney
jongen
21
18
39
meisje
15
31
46
36
49
phi ligt tussen 0,2 en 0,4 dus het verschil is middelmatig

Slide 12 - Diapositive

Verschillen bij ordinale variabelen
  1. bereken de cumulatieve frequentie
  2. bereken het cumulatieve percentage
  3. bereken het verschil
  4. kijk wat het grootste verschil is  
  • max.Vpc > 40 : verschil is groot 
  • 20<max.Vpc<40 : verschil is middelmatig
  • max. Vpc < 20 : verschil is gering

Slide 13 - Diapositive

Verschillen bij ordinale variabelen
cum. freq A
rel. cum. freq A
cum. freq. N
rel. cum. freq. N
verschil
5
3
11
4
100
100

Slide 14 - Diapositive

Verschillen bij ordinale variabelen
In een cumulatieve frequentiepolygoon of stapeldiagram kan je het grootste verschil aflezen, je hoeft dan geen tabel te maken.  

Slide 15 - Diapositive

Verschillen bij kwantitatieve variabelen
1: Boxplots vergelijken. 
  • Als de boxen elkaar niet overlappen is het verschil groot
  • Als de boxen elkaar wel overlappen maar een mediaan buiten de box van de andere boxplot ligt is het verschil middelmatig
  • in de andere gevallen is het verschil gering

Slide 16 - Diapositive

Verschillen bij kwantitatieve variabelen
2: Effectgrootte (E) bepalen. Als bij twee groepen het gemiddelde en de standaardafwijking bekend is, gebruik je de associatiemaat effectgrootte. 
zorg ervoor dat X1 groter is dan X2, dan is de effectgrootte positief 
E=21(S1S2)X1X2
_
_
X1=gemiddelde van 1
X2=gemiddelde van 2 
S1=standaardafwijking van 1
S2=standaardafwijking van 2 
_
_

Slide 17 - Diapositive

Verschillen bij kwantitatieve variabelen
E=21(S1S2) X1X2
X1=gemiddelde van 1
X2=gemiddelde van 2 
S1=standaardafwijking van 1
S2=standaardafwijking van 2 
_
_
  • E > 0,8 : verschil is groot 
  • 0,4<E<0,8  : verschil is middelmatig
  • E<0,4 : verschil is gering

Slide 18 - Diapositive