V4 Frans unité 2 révision 22/23

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

unité 2 ça se discute

Récapitulation

Wat is het verschil tussen een bijwoord en een bijvoeglijk naamwoord?

VERSCHIL bijwoord - bijvoeglijk naamwoord

1. Bijvoeglijk naamwoord zegt iets over zelfstandig naamwoord waarbij het staat

(bv C'est mon nouvel agenda)

2. Een bijwoord zegt iets over een ander bijwoord, een hele zin, een bijvoeglijk naamwoord of een  werkwoord

(bv Elle travaille vraiment bien -

Heureusement, elle n'est pas malade)

Hoe vorm je normaal gezien een bijwoord? mann vorm bijvoeglijk naamwoord + ....?

Wat klopt? " Il l'a fait ____"

1. méchant
2. méchemment
3. méchamment
4. méchante

Wat klopt: C'est une fille _____

1. gentille
2. gentil
3. gentiment
4. gentimment

Wat klopt: " Pour pouvoir réaliser ses rêves, il faut travailler________"

1. dure
2. dur
3. durement
4. durant

Wat klopt? Aujourd'hui, je me sens___

1. mauvais
2. male
3. mauvamment
4. mal

Wat klopt? Il a _____ réfléchi.

1. long
2. longue
3. longuement
4. longtemps

Welke persoonsvormen hebben gelijke vormen bij ww op-re in de tegenwoordige tijd (le présent) en welke bij ww op -er?

waarop eindigt het voltooid deelwoord van de ww vendre, pouvoir, savoir, voir, vouloir?

Welk deel van het ww is overeenkomstig bij de futur en de conditionnel /futur du passé?

Welk deel van het ww is overeenkomstig bij de imparfait en de conditionnel /futur du passé?

Wat is er speciaal aan de gebiedende wijs (impératif) van het werkwoord "vouloir"?

Welke vorm is correct?

1. je vend
2. je vends

Welke vorm is correct?

1. je vois-tu vois-il voit-nous voions -ils voient
2. je vois-tu vois-il voit- nous voyons- ils voient

Wat klopt? Si je _____ le faire, évidemment!

1. pouvais
2. pourrai
3. pourrais

Vul de juiste vervoeging in van het werkwoord in de imparfait. - Vous ____(savoir)

1. saviez
2. sauriez
3. savoiriez
4. saverrez

Vertaal het werkwoord in het Frans-
Ik ga kijken

1. Je verrai
2. Je verrais

Vertaal het werkwoord in het Frans-
zij hebben dat gekund

1. ils l'ont pu
2. ils l'ont pouvu
3. ils l'ont pouru
4. ils l'ont pouvru

Vertaal het werkwoord in het Frans-
u zag

1. vous voyez
2. vous voyiez
3. vous voiiez
4. vous voieez

Wat drukt een bezittelijk voornaamwoord uit?

Hoe vertaal je het bezittelijk voornaamwoord "mijn" - vertaal in mannelijk, vrouwelijk, meervoud

Wat is de vertaling van "son-sa-ses"?

Hoe vertaal je "mijn adres"?

Hoe vertaal je het bezittelijk voornaamwoord als het zelfstandig gebruikt wordt in dit geval - La voiture, c'est la ______

Vertaal het zinsdeel: Je vois mes parents et ____ (hun) chiens

1. mes
2. leur
3. leurs
4. mon

Wat klopt ? Ce n'est pas _____ (onze) faute. Ce n'est pas la _____ (onze)

1. notre - nos
2. notre- notre
3. nôtre - nos
4. notre - nôtre

Welke vertaling klopt? Est-ce que c'est ____ (zijn) affaire? Oui, c'est la ____ (zijne)

1. sa- sienne
2. son - sien
3. sa - sien
4. son - sienne