H1-H3 grammatica en formuleren herhalen

grammatica/formuleren opfrissen
Doel: ik kan samentrekkingen herkennen en verbeteren.

Doel: ik kan verwijswoorden correct gebruiken.


1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

grammatica/formuleren opfrissen
Doel: ik kan samentrekkingen herkennen en verbeteren.

Doel: ik kan verwijswoorden correct gebruiken.


Slide 1 - Diapositive

Wat weten we nog over de samentrekking?

Slide 2 - Carte mentale

Samentrekking
  • Voorwaarts: eerste deel hetzelfde
  • groene broeken en (...) jurken
  • Mijn broer koopt huizen en (...) hotels voor de Kalverstraat.
  • Achterwaarts: laatste deel hetzelfde
  • paarse (...) en gele rokken
  • Mijn broer huurt (...) en mijn zus koopt een huis.

Slide 3 - Diapositive

Samentrekking
vorm
functie
betekenis

Slide 4 - Diapositive

Wat lekkers, daar heb ik zin in en staat in de kast.
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quiz

Want...
Wat lekkers (geen ow) daar heb ik zin in en (wat lekkers  ow) staat in de kast.

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoorden

Slide 7 - Diapositive

Ezelsbruggetje PSV en BZN
Wanneer is iets een persoonlijk voornaamwoord en wanneer bezittelijk?

persoonlijke voornaamwoorden: ik, me, mij (geven een persoon aan)
bezittelijke voornaamwoorden: mijn, m'n (geven een bezit aan)

Verander de zin in de ik-vorm of vul een naam in
naam= PSV          naam+s= BZN

Heb je je huiswerk gemaakt? -> Heb ik mijn huiswerk gemaakt. Heeft Piet zijn huiswerk gemaakt?
Dus: eerste je is een persoonlijk voornaamwoord, tweede je is een bezittelijk voornaamwoord

Slide 8 - Diapositive

mannelijk of vrouwelijk?

Slide 9 - Carte mentale

de-woorden M/V?
Mannelijk
- biologisch geslacht
- concrete woorden

Vrouwelijk
- biologisch geslacht
- abstract
- heid, -nis, -schap, -de, -te, -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij, -ing, -st , -ie, -tie, -sie, -logie, -sofie, -agogie, -iek, -ica, -theek, -teit, -iteit,  -tuur, -suur, -ade, -ide, -ode, -ude, -ine, -se, -age, -sis, -tis, -xis

Slide 10 - Diapositive

hun of hen?

Slide 11 - Carte mentale

Hun of hen
Hen
- Wanneer het een lijdend voorwerp is (wie/wat + wg + o)
- Na een voorzetsel (kast-woorden)

Hun
- Als het een meewerkend voorwerp is en geen voorzetsel ervoor heeft staan (aan/voor + wie/wat + wg + o + lv)
- Gebruik hun NOOIT als onderwerp (Hun komen ook)

Slide 12 - Diapositive

Geef de juiste vorm aan.

De kinderen gingen hun vader in de gevangenis bezoeken, maar de man wilde hen/hun niet zien.
A
hen
B
hun

Slide 13 - Quiz

Want...
De kinderen gingen hun vader in de gevangenis bezoeken, maar de man wilde hen niet zien.

Hen = lijdend voorwerp
 -> verwijst naar de kinderen
 -> achterhalen wat de kinderen voor zinsdeel is
         - wilde zien=wg, de man=ow, hen=lv

Slide 14 - Diapositive

Want...
Toen de docenten de trainingen bezochten, boden de trainers hun een lunch aan.

Hun = meewerkend voorwerp
 -> verwijst naar de docenten
 -> achterhalen wat de docenten voor zinsdeel is
         - boden aan=wg, de trainers=ow, een lunch=lv, hun=mw

Slide 15 - Diapositive

Dat of wat
Gebruik dat als je verwijs naar een het-woord
   vb. Het prachtige huis dat daar staat........

Gebruik wat als je verwijst naar:
 - een overtreffende trap (het mooiste wat ik ooit heb gezien)
 - een onbepaald voornaamwoord (hij heeft iets wat ik ook graag wil hebben) 
 - een hele zin (De sporters hebben zich goed ingezet tijdens de training, wat de trainers positief vonden)

Slide 16 - Diapositive

... is het allermoeilijkste ... ik ooit heb gedaan.
A
dat/ dat
B
wat / dat
C
wat / wat
D
dat / wat

Slide 17 - Quiz

Want...
De leerlingen willen een acht halen en zij zijn ook ow in de hoofdzin.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Slide 20 - Vidéo

Huiswerk
  • Minimaal drie opdrachten  

Slide 21 - Diapositive