Voorbereiding examen schrijven

Voorbereiding examen schrijven
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Voorbereiding examen schrijven

Slide 1 - Diapositive

Jaar 2 | Periode 3 | Examentraining

Slide 2 - Diapositive

Planning vandaag
  • Welkom
  • Uitleg examen Schrijven
  • Uitleg en oefenen Oefenen
  • Opbrengsten les verzamelen
  • Taalvoutje
  • Opdracht - in duo's uiteen

Slide 3 - Diapositive


Hoe zit je erbij vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Sondage

Examens Nederlands
Naam examen
Weging
Afnamemoment
Centraal Examen Lezen en Luisteren
50%
Op een vaste datum (landelijk)
Instellingsexamen Schrijven
25%
Op een vaste datum
Instellingsexamens Spreken/Gesprekken voeren
25%
Afname door docent
  • Vijf afnameperiodes
  • Niveau 3 opleiding: je doet je examens op 2F-niveau.
  • Niveau 4 opleiding: je doet je examens op 3F-niveau.

Slide 5 - Diapositive

Uitleg examen schrijven

Slide 6 - Diapositive

Examen schrijven
  • Je krijg 2 of 3 schrijfopdachten.
  • Je hebt een uur de tijd.
  • Zakelijke brief of e-mail, klachtenbrief, instructie, artikel, uitnodiging, betoog, memo, verslag van een werkoverleg.
  • Je typt het op de computer.
  • Je mag kladpapier en een woordenboek gebruiken.
  • Je wordt via de mail uitgenodigd. Kom op tijd, neem je ID-kaart mee! 
  • Zorg dat je je inloggegevens uit je hoofd kent!




Slide 7 - Diapositive

Tips examen schrijven
  • Schrijf zoveel mogelijk in de tegenwoordige tijd (deze brief schrijf ik omdat, hierbij bied ik te koop aan, hiermee wil ik u laten weten dat…)
  • Probeer je zinnen niet te vaak met ‘ik’ te beginnen.
  • Maak korte, bondige zinnen.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens, punten en komma’s op de juiste plek.
  • Lees je opdracht nog eens door, om eventuele spelfouten of zinnen te verbeteren.




Slide 8 - Diapositive

Waar word je op beoordeeld?
  • Inhoud > Is de opdracht juist begrepen + uitgevoerd?
  • Opbouw  > Is de tekst duidelijk opgebouwd? Heeft het een inleiding, een middenstuk en een slot? Heeft het alinea’s? Worden er signaalwoorden gebruikt?
  • Afstemming op de doelgroep > De juiste toon +
    woordgebruik.
  • Taalverzorging > Is de spelling juist?
    Worden leestekens correct gebruikt?




Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Wat is het doel van deze e-mail?
A
Informeren
B
Vermaken
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 11 - Quiz

Welke van de volgende slotzinnen zou ook onderaan deze e-mail passen?
A
Hopende u voldoende te hebben geïnformeerd verblijf ik met de meeste hoogachting,
B
Check jullie later!
C
Ik hoor graag van jullie.
D
Joeeee!

Slide 12 - Quiz

Wanneer gebruiken
we een hoofdletter?

Slide 13 - Carte mentale

Slide 14 - Diapositive

Hoe schrijf ik mevrouw molendijk correct?
A
mevrouw molendijk
B
Mevrouw Molendijk
C
mevrouw Molendijk
D
Mevrouw molendijk

Slide 15 - Quiz

Waarom is het belangrijk hoofdletters en punten te schrijven?

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Hoe schrijf ik jordi van den berg?
A
Jordi Van Den Berg
B
jordi van den Berg
C
Jordi van den Berg
D
jordi van den berg

Slide 22 - Quiz

Welke zin is goed?
A
meneer Otten geeft les.
B
Meneer Otten geeft les.
C
Meneer otten geeft les
D
meneer Otten geeft les

Slide 23 - Quiz

Welke zin is goed?
A
De oude vrouw is moe omdat ze veel gelopen heeft
B
de oude vrouw, is moe omdat ze veel gelopen heeft
C
De oude vrouw is moe omdat ze veel gelopen heeft.
D
De oude vrouw is moe, omdat ze veel gelopen heeft.

Slide 24 - Quiz

Test! 

Vul de juiste antwoorden in. 


Doel: zo min mogelijk fouten maken! 




Slide 25 - Diapositive

Hoe schrijf je:
engelse drop
A
Engelse drop
B
engelse drop
C
Engelse Drop
D

Slide 26 - Quiz

Hoe schrijf je:
januari
A
Januari
B
januari

Slide 27 - Quiz

Hoe schrijf je:
maarten van der aa
A
Maarten van der aa
B
maarten Van der Aa
C
Maarten Van Der Aa
D
Maarten van der Aa

Slide 28 - Quiz

Hoe schrijf je:
's avonds ga ik slapen
A
's avonds ga ik slapen.
B
's Avonds ga ik slapen.
C
'S avonds ga ik slapen.

Slide 29 - Quiz

Hoe schrijf je:
ik ga met pasen naar parijs

A
Ik ga met Pasen naar Parijs.
B
Ik ga met Pasen naar parijs.
C
Ik ga met pasen naar Parijs.
D
ik ga met Pasen naar Parijs.

Slide 30 - Quiz

Hoe is het gegaan? 

Slide 31 - Diapositive


Ik heb deze les geleerd...

Slide 32 - Question ouverte

Taalvoutje

Slide 33 - Diapositive

Opdracht 
Ga in duo's of drietallen aan de slag met de opdracht die in teams verschenen is. Zorg ervoor dat je bij inleveren duidelijk de namen van iedereen vermeldt.

Slide 34 - Diapositive