Les 1 Examentraining Schrijven- hoofdletters en leestekens

1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Uitleg examen schrijven

Slide 2 - Diapositive

Examen schrijven
  • Je krijg 2 of 3 schrijfopdachten. (2F= 3, 3F= 2)
  • Je hebt een uur de tijd.
  • Zakelijke brief of e-mail, klachtenbrief of e-mail, instructie, artikel, uitnodiging, betoog, verslag, blog (column).
  • Je typt het op de computer.
  • Je mag kladpapier en een woordenboek gebruiken.
  • Je wordt via de mail uitgenodigd. Kom op tijd, neem je ID-kaart mee! 




Slide 3 - Diapositive

Beoordeling van het examen Schrijven
  • Is de tekst leesbaar en adequaat? Minimum aantal woorden?
  • Inhoud (zijn alle elementen correct verwerkt?)
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordenschat en woordgebruik
  • Spelling, interpunctie en grammatica
  • Leesbaarheid (alinea's, kopjes, marges enz)

Slide 4 - Diapositive

Tips 
  • Schrijf zoveel mogelijk in de tegenwoordige tijd (deze brief schrijf ik omdat, hierbij bied ik te koop aan, hiermee wil ik u laten weten dat…)
  • Probeer je zinnen niet te vaak met ‘ik’ te beginnen.
  • Maak korte, bondige zinnen.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens, punten en komma’s op de juiste plek.
  • Lees je opdracht nog eens door, om eventuele spelfouten of zinnen te verbeteren.




Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Wat is het doel van deze e-mail?
A
Informeren
B
Vermaken
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 7 - Quiz

Welke van de volgende slotzinnen zou ook onderaan deze e-mail passen?
A
Hopende u voldoende te hebben geïnformeerd verblijf ik met de meeste hoogachting,
B
Check jullie later!
C
Ik hoor graag van jullie.
D
Joeeee!

Slide 8 - Quiz

Wanneer gebruiken
we een hoofdletter?

Slide 9 - Carte mentale

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Hoe schrijf ik in de volgende zin 'mevrouw molendijk' correct?
Vandaag gaat ..... naar de kapper.
A
mevrouw molendijk
B
Mevrouw Molendijk
C
mevrouw Molendijk
D
Mevrouw molendijk

Slide 12 - Quiz

Hoe schrijf ik in de volgende zin 'mevrouw de mol' correct?
Vandaag gaat ..... naar de kapper.
A
mevrouw de mol
B
Mevrouw de Mol
C
Mevrouw De Mol
D
mevrouw De Mol

Slide 13 - Quiz

Wat is een juiste aanhef bij een zakelijke e-mail?
A
Geachte meneer Van der Riet,
B
Geachte Pieter van der Riet,
C
Geachte meneer van der Riet,
D
Geachte meneer Van Der Riet,

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf ik 'jordi van den berg' in de volgende zin?
Heb jij .... vandaag gezien?
A
Jordi Van Den Berg
B
jordi van den Berg
C
Jordi van den Berg
D
jordi van den berg

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf ik 'meneer van den berg' in de volgende zin?
Heb jij .... vandaag gezien?
A
Meneer Van Den Berg
B
meneer Van den Berg
C
meneer van den Berg
D
meneer Van Den berg

Slide 16 - Quiz

Welke zin is goed?
A
meneer Otten geeft les.
B
Meneer Otten geeft les.
C
Meneer otten geeft les
D
meneer Otten geeft les

Slide 17 - Quiz

Waarom is het belangrijk hoofdletters en punten te schrijven?

Slide 18 - Question ouverte

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Welke zin is goed?
A
De oude vrouw is moe omdat ze veel gelopen heeft
B
de oude vrouw, is moe omdat ze veel gelopen heeft
C
De oude vrouw is moe omdat, ze veel gelopen heeft.
D
De oude vrouw is moe, omdat ze veel gelopen heeft.

Slide 21 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Als ik naar de bioscoop ga neem ik altijd popcorn.
B
Als ik naar de bioscoop ga, neem ik altijd popcorn.
C
Als ik, naar de bioscoop ga, neem ik altijd popcorn.

Slide 22 - Quiz

Welke zin is goed?
A
He loop eens door!
B
He loop, eens door!
C
He, loop eens door!

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Welke zin is goed?
A
De man vroeg: Heb je dat boek al gelezen?
B
De man vroeg: 'Heb je dat boek al gelezen?'
C
De man vroeg: 'Heb je dat boek al gelezen'?
D
De man vroeg: 'Heb je dat boek al gelezen?'.

Slide 26 - Quiz

Hoe schrijf je:
engelse drop
A
Engelse drop
B
engelse drop
C
Engelse Drop
D

Slide 27 - Quiz

Hoe schrijf je:
januari
A
Januari
B
januari

Slide 28 - Quiz

Hoe schrijf je:
maarten van der aa
A
Maarten van der aa
B
maarten Van der Aa
C
Maarten Van Der Aa
D
Maarten van der Aa

Slide 29 - Quiz

Hoe schrijf je:
's avonds ga ik slapen
A
's avonds ga ik slapen.
B
's Avonds ga ik slapen.
C
'S avonds ga ik slapen.

Slide 30 - Quiz

Hoe schrijf je:
ik ga met pasen naar parijs

A
Ik ga met Pasen naar Parijs.
B
Ik ga met Pasen naar parijs.
C
Ik ga met pasen naar Parijs.
D
ik ga met Pasen naar Parijs.

Slide 31 - Quiz

Hoe schrijf je:
we rijden elke zomer naar het zuiden van frankrijk

A
We rijden elke Zomer naar het zuiden van Frankrijk.
B
We rijden elke Zomer naar het Zuiden van Frankrijk.
C
We rijden elke zomer naar het Zuiden van Frankrijk.
D
We rijden elke zomer naar het zuiden van Frankrijk.

Slide 32 - Quiz

Hoe schrijf je:
zuid frankrijk

A
Zuid-Frankrijk
B
zuid-frankrijk
C
Zuid-frankrijk
D
zuid-Frankrijk

Slide 33 - Quiz

Hoe schrijf je:
geachte meneer de vries ,

A
Geachte meneer De Vries ,
B
geachte meneer De Vries ,
C
Geachte meneer de Vries ,
D
Geachte Meneer de Vries ,

Slide 34 - Quiz

Aan de slag
Zie It's Learning 

Slide 35 - Diapositive