Les 3.3 VM2a Periode 3 Examentraining

VM2a | Periode 3 | Examentraining
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

VM2a | Periode 3 | Examentraining

Slide 1 - Diapositive

Planning vandaag
  • Welkom: hoe gaat het?
  • Bespreken leesopdracht: Ouderen zijn 'eerlijker' over vooroordelen. Vraag 4 t/m 9
  • Examen schrijven: uitleg
  • Oefenen schrijven
  • Planning
  • Dilemma

Slide 2 - Diapositive

Examens Nederlands
Naam examen
Weging
Afnamemoment
Centraal Examen Lezen en Luisteren
50%
Op een vaste datum (landelijk)
Instellingsexamen Schrijven
25%
Op een vaste datum
Instellingsexamens Spreken/Gesprekken voeren
25%
Afname door docent
  • Vijf afnameperiodes
  • Niveau 3 opleiding: je doet je examens op 2F-niveau.
  • Niveau 4 opleiding: je doet je examens op 3F-niveau.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Oefenen
Ga naar Teams > Nederlands > Bestanden > Periode 3 > Ouderen zijn 'eerlijker' over vooroordelen.

Vragen: Ga naar Teams > Opdrachten voor de vragen bij de tekst.


Slide 5 - Diapositive

4 Lees tekstdeel 2. Hierin staat: ‘Bovendien zijn ouderen gemiddeld minder hoog opgeleid dan de jongeren van nu.’
Wat kun je uit deze zin concluderen?
A
Dat hoger opgeleiden meestal racistischer zijn.
B
Dat lager opgeleiden meestal racistischer zijn.
C
Dat ouderen gediscrimineerd worden vanwege hun opleidingsniveau.
D
Dat ouderen meer hebben meegemaakt in hun leven.

Slide 6 - Quiz

In de eerste twee zinnen wordt gesteld dat ouderen racistischer zouden zijn dan
jongeren door een verschil in ervaring. Daarna worden enkele voorbeelden hierbij gegeven,
ingeleid door het woord ‘zo’. ’. Die voorbeelden laten dus zien waarom ouderen racistischer zouden zijn dan jongeren. Het feit dat ouderen minder hoog opgeleid zijn dan de jongeren van nu, is een voorbeeld in dezelfde serie; het is dus ook een argument waarom ouderen racistischer zouden zijn.  Blijkbaar is er een verband tussen opleidingsniveau en racistisch zijn: lager opgeleiden zijn meestal racistischer.

Slide 7 - Diapositive

5. In tekstdeel 2 staan oorzaken voor racisme bij ouderen.
Wat staat er in tekstdeel 3 over die oorzaken?
A
In tekstdeel 3 staan voorbeelden van die oorzaken.
B
In tekstdeel 3 staat dat die oorzaken kloppen.
C
In tekstdeel 3 staat dat die oorzaken niet kloppen.

Slide 8 - Quiz

‘Toch zijn deze factoren niet de oorzaak van het fenomeen dat racisme toeneemt
met de leeftijd.’ Het signaalwoord ‘toch’ leidt de tegenstelling in. In de rest van het tekstdeel wordt deze tegenstelling verder onderbouwd met het onderzoek van Gonsalkorale en co. In tekstdeel 3 staat dus dat de oorzaken uit tekstdeel 2 niet kloppen.

Slide 9 - Diapositive

6. Kijk naar de foto.
Van welke woorden uit tekstdeel 4 is de foto een illustratie?
A
de bekende burgerrechtenactivist Jesse Jackson
B
een vredig tafereeltje
C
80-90% van de Amerikanen

Slide 10 - Quiz

Er wordt expliciet verwezen naar de foto: ‘een vredig tafereeltje zoals hiernaast’. Ook inhoudelijk is een vader die zijn lachende kind in de lucht gooit, aan te merken als een vredig tafereel.

Slide 11 - Diapositive

7. Lees tekstdeel 5.
Wat is de hoofdreden dat IAT zo geschikt is voor het onderzoek van Gonsalkorale en co?
A
Dat de proefpersonen geen tijd hebben om na te denken.
B
Dat proefpersonen van alle leeftijden eraan mee kunnen doen
C
Dat proefpersonen via de computer gemakkelijk mee kunnen doen.

Slide 12 - Quiz

 Uit het zinsdeel ‘zo snel, dat je geen tijd hebt er goed over na te denken’ blijkt het verband tussen de snelheid van de taak en dat je daardoor het onbewuste meet. De onderzoekers wilden het onbewuste meten en de IAT met zijn snelheid (geen tijd om erover na te denken) is daarvoor dus heel geschikt

Slide 13 - Diapositive

8. Wat blijkt uit tekstdeel 6?
A
Dat je het beste bij jonge kinderen kunt beginnen om racisme te bestrijden.
B
Dat jonge kinderen eerlijk zijn over hun vooroordelen.
C
Dat jonge kinderen weinig vooroordelen hebben.
D
Dat kinderen al jong begrijpen dat ze niet racistisch mogen zijn.

Slide 14 - Quiz

De eerste twee zinnen van tekstdeel 6 bevatten het antwoord. De eerste zin is: ‘Eerder bleek al uit een IAT-onderzoek van Andrew Scott Baron en Mahzarin R. Banaji dat impliciete vooroordelen over ras al bij jonge kinderen vanaf zes jaar bestaan.’ Hierin staat dus dat kinderen al jong impliciete (onbewuste) vooroordelen hebben. De tweede zin is: ‘Die kinderen zijn dan nog
zo jong, dat ze niet begrijpen dat het politiek incorrect is om daar ook voor uit te komen.’ In deze zin lees je dus dat ze dan nog niet begrijpen dat ze er niet voor uit moeten komen, met andere woorden dat ze op die leeftijd eigenlijk nog (te) eerlijk zijn over hun onbewuste vooroordelen. 

Slide 15 - Diapositive

9. Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van de tekst weer?
A
Onbewuste vooroordelen beïnvloeden veel meer je gedrag dan je bewuste houding.
B
Racistische gevoelens veranderen tijdens je leven niet, alleen wat je erover zegt.
C
Uit wetenschappelijk onderzoek is opnieuw gebleken dat ouderen racistischer zijn dan jongeren

Slide 16 - Quiz

 Je vindt deze gedachte op meerdere, belangrijke plaatsen in de tekst. Bijna het hele eerste tekstdeel – ‘Maar … onderbewustzijn’ – bevat deze gedachte. De slotzin van de tekst komt met deze stelling overeen; het signaalwoord ‘dus’ geeft aan dat het een conclusie is. Tot slot staat in de titel dat ouderen eerlijker zijn over vooroordelen. Dat dit de hoofdgedachte van de tekst is, blijkt uit het feit dat het in het eerste tekstdeel staat, in de titel en in de slotzin en dat de zin klopt met alle informatie uit de tekst.

Slide 17 - Diapositive

Algemene tips
1. Bedenk eerst zelf het goede antwoord. Kijk daarna pas naar de antwoordalternatieven.

2. Bij vragen met meer juiste antwoorden moet je iedere keer nagaan of de uitspraak waar is. Doe dat consequent en met de juiste aandacht.

3. Het komt voor dat een antwoordalternatief bij een multiplechoicevraag op zichzelf wel waar is, maar niet het goede antwoord op de vraag. Het antwoord sluit dan niet goed aan bij de inhoud van de vraag. Lees daarom vooral de vraag zelf goed, en doe dat voor de zekerheid nog eens als je het goede antwoord hebt gekozen. Zo voorkom je dat je een antwoord aankruist dat goed lijkt, maar niet aansluit bij de vraag.


Slide 18 - Diapositive

Algemene tips
4. Als je twijfelt over het goede antwoord op een vraag, vul dan een voorlopig antwoord in. Noteer dat je bij die vraag nog twijfelt, ga later terug naar die vraag en neem je besluit. De ervaring leert overigens dat het antwoord dat je als eerste kiest vaak het goede is.

5. Als je het antwoord op een vraag echt niet weet, kies dan toch een antwoord. Gokken kan ook goede antwoorden opleveren.



Slide 19 - Diapositive

Uitleg examen schrijven

Slide 20 - Diapositive

Examen schrijven
  • Je krijg 2 of 3 schrijfopdachten.
  • Je hebt een uur de tijd.
  • Zakelijke brief of e-mail, klachtenbrief, instructie, artikel, uitnodiging, betoog, memo, verslag van een werkoverleg.
  • Je typt het op de computer.
  • Je mag kladpapier en een woordenboek gebruiken.
  • Je wordt via de mail uitgenodigd. Kom op tijd, neem je ID-kaart mee! 




Slide 21 - Diapositive

Tips examen schrijven
  • Schrijf zoveel mogelijk in de tegenwoordige tijd (deze brief schrijf ik omdat, hierbij bied ik te koop aan, hiermee wil ik u laten weten dat…)
  • Probeer je zinnen niet met ‘ik’ te beginnen.
  • Maak korte, bondige zinnen.
  • Denk aan hoofdletters en leestekens, punten en komma’s op de juiste plek.
  • Lees je opdracht nog eens door, om eventuele spelfouten of zinnen te verbeteren.




Slide 22 - Diapositive

Waar word je op beoordeeld?
  • Inhoud > Is de opdracht juist begrepen + uitgevoerd?
  • Opbouw  > Is de tekst duidelijk opgebouwd? Heeft het een inleiding, een middenstuk en een slot? Heeft het alinea’s? Worden er signaalwoorden gebruikt?
  • Afstemming op de doelgroep > De juiste toon +
    woordgebruik.
  • Taalverzorging > Is de spelling juist?
    Worden leestekens correct gebruikt?




Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Wat is het doel van deze e-mail?
A
Informeren
B
Vermaken
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 25 - Quiz

Welke van de volgende slotzinnen zou ook onderaan deze e-mail passen?
A
Hopende u voldoende te hebben geïnformeerd verblijf ik met de meeste hoogachting,
B
Check jullie later!
C
Ik hoor graag van jullie.
D
Joeeee!

Slide 26 - Quiz

Schrijfopdracht

Slide 27 - Diapositive

Extra materiaal
In Teams > Nederlands > Bestanden > Examenmateriaal vind je allemaal 
extra materiaal om je voor te bereiden op het examen schrijven. 
 
Hier staan ook PowerPoints in met uitleg over de verschillende 
schrijfopdrachten die je zou kunnen krijgen tijdens het examen. 

Wil je feedback op je schrijfopdracht? Mail mij!


Slide 28 - Diapositive

Planning
Donderdag 13 mei
  • Geen les i.v.m. Hemelvaart

Donderdag 20 mei
  • Oefenen schrijfexamen: spelling + interpunctie
  • Uitleg examen gesprekken voeren

Slide 29 - Diapositive

Dilemma

JE MOET ELKE OCHTEND EEN HALVE LITER LAUW BIER DRINKEN 
-OF- 
JE MOET ELKE OCHTEND BOOTCAMPEN TUSSEN 6 EN 8

Slide 30 - Diapositive