Unit 2 grammar recap GT

Grammar recap GT Unit 2


In deze Kahoot gaan we alle grammatica, wat zinnen en wat woorden van unit 2 herhalen.
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammar recap GT Unit 2


In deze Kahoot gaan we alle grammatica, wat zinnen en wat woorden van unit 2 herhalen.

Slide 1 - Diapositive

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Quick - ........ - Quickest
A
quick
B
quicker

Slide 2 - Quiz

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Shallow- shallower- .....
A
shallow
B
shallower
C
shallowest

Slide 3 - Quiz

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Famous -............. - most famous
A
famous
B
most famous
C
more famous

Slide 4 - Quiz

Maak het rijtje met de comparinsons af:
Terrible - more terrible - .....
A
Terrible
B
the most terrible
C
more terrible

Slide 5 - Quiz

Wat betekent performer in het Nederlands
A
artiest
B
missen
C
ondersteboven
D
draad

Slide 6 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin:
You can find merch .......
A
headache
B
anywhere
C
warning
D
waitress

Slide 7 - Quiz

Wat betekent de zin: This is a deadly spider.

Slide 8 - Question ouverte

Wat betekent de zin: ik vind dat jij het ook moet weten!

Slide 9 - Question ouverte

Wanneer gebruik je much?
A
Bij woorden in het meervoud
B
bij woorden in het enkelvoud
C
bij woorden die je niet kunt tellen
D
bij woorden die je wel kunt tellen

Slide 10 - Quiz

Many gebruik je bij woorden in het meervoud en bij woorden die je kunt tellen
A
True
B
false

Slide 11 - Quiz

Kies uit: much of many. I don't have much/many time.
A
Much
B
Many

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het woord Extremely?
A
sleutel
B
problemen
C
erg
D
bezorgd

Slide 13 - Quiz

Welk woord past er het beste in de zin;
We have to protect the .......
A
Climate
B
Terrible
C
Damp
D
While

Slide 14 - Quiz

Hoe vraag je wat er gebeurd is?

Slide 15 - Question ouverte

Hoe zeg je dat je iets niet begrijpt?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe maak je de past simple?
A
het hele werkwoord
B
het hele werkwoord+ed
C
het werkwoord+ing

Slide 17 - Quiz

Welke woorden staan er in de past simple
A
smike
B
worked
C
smiled
D
work

Slide 18 - Quiz

Onregelmatige werkwoorden zijn werkwoorden waar geen ED achter komt en dus hun eigen vorm hebben.
A
false
B
true

Slide 19 - Quiz

Maak het rijtje af: say- ...... - said
A
say
B
sayed
C
said
D
saided

Slide 20 - Quiz

Maak het rijtje af: Catch - ....... - caught
A
Catch
B
caught
C
catched

Slide 21 - Quiz

Bij vragen in de past simple zet je altijd... vooraan in de zin.
A
does
B
was
C
were
D
did

Slide 22 - Quiz

Maak van deze zin een vraag in de past simple: He has missed the bus.

Slide 23 - Question ouverte

Ontkenningen in de past simple maak je door not achter did te plakken.
A
true
B
false

Slide 24 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
Fever
B
Ill
C
Sick
D
Nothing

Slide 25 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij?
A
Act
B
performer
C
music
D
smoke

Slide 26 - Quiz

wat is de vertaling van de zin: Hoe gaat het met je?

Slide 27 - Question ouverte

Wat is de vertaling van de zin: say that again.

Slide 28 - Question ouverte

Wanneer gebruik je de past continuous
A
Als je het over het verleden wilt hebben
B
Als er wat aan de gang was in het verleden toen er opeens wat anders gebeurde.

Slide 29 - Quiz

hoe maak je de past continuous
A
was/were + werkwoord + ing
B
werkwoord + ed

Slide 30 - Quiz

Bij welk voornaamwoord gebruik je was?
A
Bij he/she/I/it
B
Bij you we they

Slide 31 - Quiz

Was/were zet je bij vragen vooraan in de zin.
A
true
B
false

Slide 32 - Quiz

Hoe maak je ontkenningen met were?
A
were not
B
were
C
weren't
D
weres

Slide 33 - Quiz

Goodluck!
Leer voor deze toets dan ook alle grammatica, woorden en zinnen van unit 2

Slide 34 - Diapositive