korte en lange klank

Korte en lange klanken herkennen en toepassen in spelling 
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Korte en lange klanken herkennen en toepassen in spelling 

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Ba

Kijk eens naar het woord: bal.
Zeg het woord en klap in je handen.
Je hoort maar één klap.
Het woord bal bestaat uit één stukje.
Je kunt ook zeggen: het bestaat uit één klankgroep.
De a klinkt kort: lag, tak, zag

Baal

Kijk ook eens naar het woord haak.
Dat bestaat ook uit één stukje, één klankgroep.
Woorden met één klankgroep:
De aa klinkt lang: laag, taak, zaag

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heten de klanken die je hoort als je een woord uitspreekt?

Slide 3 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je meer woorden noemen die uit 1 klankgroep bestaan met o en oo (of e en ee; u en uu?)

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions




ba llen

Je hoort twee klankgroepen.
Je hoort aan het eind van de
Eerste klankgroep de korte klank a,
dan schrijf je een a, daarna schrijf je de volgende letter
dubbel:
dus 2
1 klinker, 2 medeklinkers






ba len

Je hoort twee klankgroepen.
Je hoort aan het eind van de
eerste klankgroep de lange klank a,
dan schrijf je een a, daarna schrijf je de de volgende letter
 enkel:

1 klinker, 1 medeklinker  

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je meer woorden noemen met 2 klankgroepen, waarbij je een korte klank hoort (a, e, o, u)

Slide 6 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions



pa dden
la dder
scha tten
pe ddel
ko ppel
sto ppel 




Bij twee klankgroepen, korte klank

Je gebruikt één klinker en twee medeklinkers

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling! korte klank
A
haken
B
hakken
C
haaken

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, korte klank
A
lakken
B
laken
C
laaken

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, korte klank
A
Zaken
B
zakken
C
zaaken

Slide 10 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, korte klank
A
streken
B
strekken
C
streeken

Slide 11 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, korte klank
A
bekken
B
beken
C
beeken

Slide 12 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling! korte klank
A
leken
B
lekken
C
leekken

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, korte klank
A
mennen
B
menen
C
meennen

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!
A
vlaggen
B
vlagen

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling! korte klank
A
vellen
B
velen
C
veellen

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, korte klank
A
telen
B
tellen
C
teellen

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Benoem zoveel mogelijk woorden met 1 of 2 klankgroepen die een korte klank hebben.

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


va ren
da ken
ro de
ko len
be zem
mu ren
ru zie


Bij een lange klank: 
Je gebruikt één klinker en één medeklinker

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je woorden noemen met 2 lettergrepen, waarbij je een lange klank hoort (a, e, o, u)

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, Lange klank
A
Ik sla een enorme flater.
B
Ik sla een enorme flaater.
C
Ik sla een enorme flaatter

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, lange klank
A
kamer
B
kammer
C
kaamer

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, lange klank
A
water
B
watter
C
waater

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, Lange klank
A
wetten
B
weten
C
weeten

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, Lange klank
A
muuren
B
murren
C
muren

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, Lange klank
A
kaater
B
kater
C
Katter

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste spelling!, lange klank
A
suuper
B
super
C
supper

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies juiste spelling!, lange klank
A
veelen
B
velen
C
vellen

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies juiste spelling!, lange klank
A
kelen
B
keelen
C
keellen

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies juiste spelling!, lange klank
A
eeven
B
eevven
C
even

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies juiste spelling!, lange klank
A
drooggen
B
drogen
C
droogen

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je twee woorden benoemen met een korte klank (en bestaan uit 1 lettergreep)?

Slide 32 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je twee woorden benoemen met een korte klank en bestaan uit twee lettergrepen?

Slide 33 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je twee woorden noemen met een lange klank die bestaan uit een lettergreep?

Slide 34 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Kun je 2 woorden benoemen met een lange klank die bestaan uit twee lettergrepen?

Slide 35 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Door elkaar: korte klank, lange klank 
Na een korte klank aan het einde van de klankgroep krijg je twee medeklinkers.
Pa dden lijken op kikkers.
Na een lange klank aan het einde van de klankgroep krijg je één medeklinker.
Op pa den kun je lopen.





Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

We lopen op
A
paaden
B
paden
C
padden

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Haren in de nek van paarden heten
A
maanen
B
manen
C
maannen

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ga je de deur ?
A
laaken
B
laken
C
lakken

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

We gaan de ramen
A
waasen
B
wasen
C
wassen

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Zullen we potje ?
A
daamen
B
damen
C
dammen

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Mag ik een glaasje ?
A
waater
B
water
C
watter

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je dat nu ?
A
vraagen
B
vragen
C
vraggen

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Op de tafel staan twee
A
schaalen
B
schalen
C
schallen

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 45 - Diapositive

vind 2 woorden met korte klank
vind 2 woorden met lange klank
Dictee

1 Heb je een gele trui?
2 Weet je hoe je buurman heet?
3 Eet je veel vlees?
4 Werk je in het centrum?
dictee

5 Heb je een hekel aan regen?
6 Hoeveel dagen heeft december?
7 Heb je veel geld?
8 Ga je deze week nog verder?

Slide 46 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions