Bas 5 + 6- Aanpassingen bij dieren en planten

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Bas 5 en 6 - Aanpassingen bij dieren en planten

Planning

Herhaling

Theorie  (10 min)

Aantekening

Opdrachten 

Check in- quiz vragen 

met wisbordje (2 vragen)

Niveaus van ecologie

Schrijf op van klein naar groot 

ecosysteem - populatie - individu

Niveaus van ecologie antwoord

individu

populatie 

ecosysteem 

Voorbeelden (a)biotische factoren

Geef 2 abiotische factoren

Geef 2 Biotische factoren 

Voorbeelden (a)biotische factoren antwoord

Abiotisch: wind, licht, regen, lucht, temperatuur, bodem

Biotisch: soortgenoten, voedsel, roofdieren, nestgelegenheid, ziekteverwekkers

LEERDOELEN

- Je kunt uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan hun leefomgeving. 

- Je kunt uitleggen hoe planten zijn aangepast aan hun leefomgeving. 

Aanpassingen bij dieren

Dieren hebben aanpassingen om te kunnen overleven in bepaalde milieuomstandigheden met bepaalde andere organismen

Waterdieren

- Gestroomlijnd = kop, lijf en staart gaan in elkaar over.

- Schutkleuren: onopvallend prooien en/of roofdieren.

Landdieren

- Niet gestroomlijnd

Aanpassingen bij (land zoog)dieren

- Zoolgangers

- Teengangers 

-Hoefgangers
(topgangers)

Aanpassingen vogels

Snavels:

• Priemsnavel
• Haaksnavel
• Kegelsnavel
• Pincetsnavel
• Zeefsnavel

Poten

Aanpassingen planten

- Hoeveelheid huidmondjes (Koolstofdioxide opnemen en afgeven zuurstof en waterdamp)

- Oppervlakte bladeren

- Haren op bladeren 

- Wortelstelsel

Hoe komen planten aan zuurstof?

Huidmondjes.

Gaswisseling bij fotosynthese.

• CO2 via de huidmondjes naar binnen.
• Zuurstof via de huidmondjes naar buiten.

Plant in droog milieu:

• Weinig huidmondjes
• Dikke waslaag
• Klein bladoppervlak

Plant in vochtig milieu:

• Veel huidmondjes
• Dunne bladeren
• Grote bladeren

Aanpassingen aan licht

Zonneplanten : Groeien bij veel licht

Schaduwplanten: Groeien het best bij weinig licht. > grote bladeren

Aantekening 6.5 en 6.6

gestroomlijnd: Lichaamsvorm met weinig uitsteeksels (minder weerstand).

3 aanpassingen landzoogdieren: zoolganger (hele voet); teenganger (lopen op tenen); hoefganger (lopen op toppen van tenen).

Soorten snavels: 

haaksnavel: Korte, kromme snavel om een prooi in stukken te scheuren.

kegelsnavel: Korte snavel om zaden te kraken.

pincetsnavel: Rechte, spitse snavel om insecten te vangen.

priemsnavel: Lange, dunne snavel om voedsel te vangen in ondiep water of zanderige bodem.

zeefsnavel: Brede snavel om voedsel uit het water te zeven.

luchtkanaal: Kanalen in de stengels van waterplanten om zuurstof naar de wortels te brengen.

waslaagje: Laagje vetachtige stof op de bladeren van planten dat verdamping tegengaat.

6.5 en 6.6 Huiswerk

6.5

Lees in je boek bladzijde 97 t/m 100

Maak opdracht 1, 2, 3, 5 en 6

6.6

Lees in je boek bladzijde 104 t/m 107

Maak opdracht 1, 2 en 5 

Klaar? Maak test jezelf 6.1 t/m 6.6