A1 - 4.2

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Hoofdstuk 4

Paragraaf 2: de grote Oost-Japanse ramp.

Leerdoelen

• hoe een tsunami ontstaat
  
• waarom een tsunami pas gevaarlijk is als hij de kust bereikt
  
• wat de gevolgen zijn van een tsunami
  
• welke hulp nodig is na een tsunami

Ontstaan aardbeving

• Platen schuren langs elkaar, schieten weg --> gevolg = trilling (aardbeving).

• Hypocentrum = waar aardbeving werkelijk begint. 
• Epicentrum = waar aardbeving aan de aardkorst gevoeld wordt.

de Schaal van Richter

• = kracht van aardbeving meten.

• Seismograaf.

• Elk stapje omhoog = 10x zo zware aardbeving.

Tsunami

• aardbeving onder zee = zeebeving.

•  Bij zeebeving beweegt/schokt de bodem
  --> ontstaan vloedgolven.

Oost-Japan: 11 maart 2011

• Superaardbeving (kracht van 9.0) door botsende platen voor de kust (130km). 

Botsende platen --> een grote schok/beving op de zeebodem
--> ontstaan vloedgolven --> tsunami.

Gevolgen tsunami

• Binnen uur na beving > 10m hoge golf aan de kust. 
• Ondiep water > golf remt af > achterste water haalt in > muur van water.
• Gevolg = enorm veel schade en doden.

Fukushima

• gevolg tsunami > ontploffen kernreactor -->
  mensen evacueren (=onveilig gebied verlaten).

• Radioactieve straling kwam vrij > erg slecht voor gezondheid.
• Grond en water nog steeds besmet.

Schade balans

• 20.000 doden (nog duizenden vermist).
•  honderden miljarden euro's schade.
• Nog steeds geëvacueerde mensen in noodwoningen.

Maken

Opdracht 1 t/m 5.