9 beeldspraak

Welkom bij Nederlands
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?

  • Beeldspraak 
  • Video 'even tot hier'
  • Uitleg spreekwoorden & uitdrukkingen 
  • Foto-opdracht 
  • Studiemeter
Leerdoelen

  • De student oefent met spreekwoorden en uitdrukkingen.
  • De student oefent met kijken & luisteren.

Slide 2 - Diapositive

Wat is beeldspraak?
A
Je moet een zin/tekst niet letterlijk nemen
B
Figuurlijk taalgebruik
C
Je vergelijkt iets met een bepaald beeld
D
Ander woord voor gebarentaal

Slide 3 - Quiz

1

Slide 4 - Vidéo

00:21
De crisis is een puzzel.

Slide 5 - Carte mentale

Wat is een metafoor?

Slide 6 - Question ouverte

Wat gebeurt er als je (te) veel metaforen gebruikt?

Slide 7 - Question ouverte

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 8 - Diapositive

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 9 - Diapositive

Welke spreekwoorden herken je in de volgende video?

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

spreekwoorden in de detailhandel
  • De klant is koning.
  • Kleren maken de man. 
  • Er is eb in de handel.
  • Er is werk aan de winkel.

Slide 12 - Diapositive

Opdracht
  • Werk in tweetallen. Beeld twee spreekwoorden uit. 
  • Maak hier een foto van plaats deze op de padlet. Zet bij de titel het spreekwoord erbij. 
    https://padlet.com/pleuniemansvelt/4d2a

  • Tip: kijk eens op spreekwoorden.nl


Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Aan de slag
Studiemeter
Online - 3F - Taalverzorging - Beeldspraak

Maak de oefeningen bij "beeldspraak".

Slide 16 - Diapositive

Welkom bij Nederlands

Slide 17 - Diapositive

Wat gaan we doen?

  • Beeldspraak: letterlijk vs. figuurlijk taalgebruik
  • Studiemeter oefeningen
Leerdoelen

  • De student oefent met spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 18 - Diapositive

Letterlijk vs. figuurlijk
*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
-Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
-Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.

Slide 19 - Diapositive

Toen ik 's avonds thuiskwam, lag mijn hond in zijn mand.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 20 - Quiz

Toen ik 's avonds thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 21 - Quiz

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 22 - Quiz

Mijn Rolls-Royce staat tussen de andere auto´s geparkeerd.
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 23 - Quiz

Mark wilde zijn rijbewijs gaan halen, maar hij zag veel beren op de weg.
A
Mark kwam tijdens zijn rijles beren op de weg tegen.
B
Mark zag veel moeilijkheden bij het halen van zijn rijbewijs.

Slide 24 - Quiz

De boze student had nog een appeltje met zijn docent te schillen.
A
De student moest voor zijn docent een appel gaan schillen.
B
De student moest nog een vervelende zaak afhandelen.

Slide 25 - Quiz

Het wordt groen en geel voor de ogen.
Uit de doppen kijken
Het oog is groter dan de maag.
Een sloddervos zijn
Iemand de oren afzagen
Duizelig of misselijk worden
Goed opletten
Meer op je bord scheppen dan je op kunt eten
Een slordig iemand zijn
Steeds blijven aandringen

Slide 26 - Question de remorquage

Aan de slag
Studiemeter
Starttaal Online - 3F - Taalverzorging - Beeldspraak

Maak de oefeningen bij "beeldspraak".

Slide 27 - Diapositive

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee druppels water op elkaar.

Slide 28 - Diapositive

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee  druppels water op elkaar.
  • Metafoor --> alleen B wordt gegeven. B en W lijken op elkaar.
       Voorbeeld: Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
       Spreekwoorden en gezegdes zijn vaak metaforen, vaak wordt 'als, lijken, zijn' gebruikt.

Slide 29 - Diapositive

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee  druppels water op elkaar.
  • Metafoor --> alleen B wordt gegeven. B en W lijken op elkaar.
       Voorbeeld: Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
       Spreekwoorden en gezegdes zijn vaak metaforen, vaak wordt 'als, lijken, zijn' gebruikt.
  • Personificatie --> dingen/zaken krijgen menselijke eigenschappen
        Voorbeeld: Het gevaar loerde op elke straathoek.

Slide 30 - Diapositive

Beeldspraak
W = werkelijkheid en B = beeld
  • Vergelijking --> W en B worden beide gegeven.
       Voorbeeld: Peter en Mike lijken als twee  druppels water op elkaar.
  • Metafoor --> alleen B wordt gegeven. B en W lijken op elkaar.
       Voorbeeld: Die zwijnenstal moet je eerst opruimen.
       Spreekwoorden en gezegdes zijn vaak metaforen, vaak wordt 'als, lijken, zijn' gebruikt.
  • Personificatie --> dingen/zaken krijgen menselijke eigenschappen
        Voorbeeld: Het gevaar loerde op elke straathoek.
  • Metonymia --> W wordt vervangen door B, maar ze lijken niet op elkaar, er is wel een verband.
        Voorbeeld: In die zaal hangt een prachtige Rembrandt.

Slide 31 - Diapositive