TH 12 BS1 Enzymen Theorie en oefenen

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

BS 1: Enzymen

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kunt de werking van enzymen beschrijven

  • Je kunt beschrijven welke rol bacteriën en schimmels spelen bij de voedselproductie en bij voedselbederf

  • Je kunt manieren kunnen noemen waarop voedsel kan worden geconserveerd

Slide 3 - Diapositive

Enzymen
  • Eiwitten die een reactie versnellen
  • Enzymen worden verbruikt en dus herbruikbaar.
  • Enzymen werken specifiek: één enzym versnelt één bepaald proces (van één stof)

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Werking van een enzym
1. Dit enzym werkt als een schaar.
Zo werken de enzymen bij de spijsvertering, de voedingsstoffen worden zo klein gemaakt dat ze door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen (= spijsvertering)

Zo werken enzymen bijvoorbeeld als er glucose wordt gemaakt in de bladgroenkorrels d.m.v. fotosynthese. Koolstofdioxide en water worden samengevoegd tot glucose met behulp van energie.

Slide 6 - Diapositive

Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt = de enzymactiviteit.

Enzymactiviteit is afhankelijk van:
- temperatuur
- zuurtegraad 

Slide 7 - Diapositive

  • De optimum temperatuur voor spijsvertering in de mens ligt rond 37 graden Celsius.

  • Beneden minimum temperatuur: geen enzymactiviteit, tijdelijk onwerkzaam.
  • Boven maximum temperatuur: geen enzymactiviteit, voorgoed onwerkzaam (verandert van vorm).

Slide 8 - Diapositive

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 30 graden Celsius?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 9 - Quiz

Wat verwacht je van de enzymactiviteit bij een koorts temperatuur en waarom?
A
De enzymactiviteit neemt af, de enzymen vallen uit elkaar
B
De enzymactiviteit neemt toe, de enzymen vallen uit elkaar
C
De enzymactiviteit neemt af, de pH is te laag
D
De enzymactiviteit neemt af, de pH is te hoog

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Vidéo

Voedselbederf
  • Ons voedsel bestaat grotendeels uit dode resten van organismen.
  •   Schimmels en bacteriën breken dode resten van organismen af.
  • Enzymen in schimmels en bacteriën versnellen dit proces. 

Bij optimale omstandigheden (warm, vochtig) gaat dit het snelst.
Je voedsel bederft dan.

Slide 12 - Diapositive

Voedsel conserveren
Betekenis conserveren: Verduurzamen,  in goede conditie bewaren.
Omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt.
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 13 - Diapositive

CONSERVEREN
Manier van conserveren
Wat is het?
Wat doet het?
1A   Koel bewaren
+/- 4 graden celcius 
Enzymen tijdelijk niet werkbaar
1B   Invriezen
- 18 graden celcius 
Enzymen langer niet werkbaar, nog langer houdbaar.  
2     Pasteuriseren
tot 72*c verhitten
Groot deel bacteriën/schimmels dood, maar niet allen. 
3     Steriliseren
130*c-140*c verhitten
Enzymen werken niet meer, smaak veranderd. Lang houdbaar.
4     Drogen
Al het water onttrekken
Schimmels/Bacteriën hebben water nodig om te leven. 
5A   Inblikken
Eerst verhitten dan luchtdicht verpakken.
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven. 
5B   Vacuüm verpakken
Alle lucht uit verpakking zuigen
Schimmels/Bacteriën hebben lucht nodig om te leven. 
6A    Natuurlijk conserveermiddel
Suiker, Zout en Zuur
Schimmels/Bacteriën kunnen niet goed meer leven.
Suiker: haalt vocht weg uit schimmels/bacteriën. 
Zout:  haalt vocht uit alles.  
Zuurgraad: Enzymen niet werkbaar. 

Slide 14 - Diapositive

Enzymen worden tijdens de reactie verbruikt.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 16 - Quiz

Waar zijn enzymen van gemaakt?
A
Vet
B
Zetmeel
C
Eiwitten
D
Koolhydraten

Slide 17 - Quiz

Wat is de functie van enzymen?
A
Zorgen dat voedsel makkelijk door kan worden gegeven.
B
Het kleiner maken van voedingsstoffen, zodat ze kunnen worden opgenomen.

Slide 18 - Quiz

pH- waarde 1
pH-waarde 14
pH-waarde 7
Zeer sterk zuur
Neutrale oplossing
Zeer sterk basisch

Slide 19 - Question de remorquage

Sleep de termen naar de juiste plaats in de tolerantiecurve en benoem de assen
minimum
optimum
maximum
abiotische factor
aantal individuen

Slide 20 - Question de remorquage

Hoeveel enzymen werken er bij een pH van 5?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Enzym 3
D
Geen een

Slide 21 - Quiz

Vraag 1: Wat is de maximumtemperatuur?
Vraag 2: Wat is de optimumtemperatuur?
A
1. 35 graden 2. 10 graden
B
1. 35 graden 2. 50 graden
C
1. 50 graden 2. 10 graden
D
1. 50 graden 2.35 graden

Slide 22 - Quiz

Wat is geen klacht van voedselvergiftiging?
A
Braken
B
Diarree
C
Koorts
D
Uitdroging

Slide 23 - Quiz

Wat betekend conserveren?
A
Wen product zo behandelen dat het minder snel bederft.
B
Een product is lang houdbaar.
C
Een product is over de datum.
D
Een product is kort houdbaar.

Slide 24 - Quiz

Je kunt voedsel op verschillende manieren conserveren. Welke manier zie je hier afgebeeld?
A
Gasverpakt
B
Conserveermiddel toegevoegd
C
Droog
D
gesteriliseerd

Slide 25 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 26 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
Deze melk staat buiten de koeling
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
luchtdicht verpakken

Slide 27 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier?
A
Drogen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 28 - Quiz

Wat voor manier van conserveren is hier gebruikt?
A
Drogen
B
Verhitten
C
Koelen
D
Luchtdicht verpakken

Slide 29 - Quiz

Welke manier van conserveren zie je hier (2 antwoorden)?
A
Koelen
B
Steriliseren
C
Pasteuriseren
D
Luchtdicht verpakken

Slide 30 - Quiz