Les 8 periode 3

Startklaar
  • Telefoon in de tas
  • Zitten op je eigen plaats
  • Spullen op tafel:
      - boek en schrift
      - computer (nog niet aanzetten)
      - schrijfspullen en rekenmachine
      - planner
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Startklaar
  • Telefoon in de tas
  • Zitten op je eigen plaats
  • Spullen op tafel:
      - boek en schrift
      - computer (nog niet aanzetten)
      - schrijfspullen en rekenmachine
      - planner

Slide 1 - Diapositive

Les 8 periode 3
Hoofdstuk 6 paragraaf 4
Komt de overheid rond?

Slide 2 - Diapositive

Planning
  • Opwarmertjes
  • Huiswerk check
  • Taaldoel
  • Leerdoelen
  • Uitleg H6 par 4
  • Tijd voor opdrachten
  • Afsluiten  

Slide 3 - Diapositive

Opwarmertje 1:
20 van de 24 leerlingen halen een voldoende. Hoeveel procent is dat?
A
16,7%
B
83,3%
C
20%
D
80%

Slide 4 - Quiz

Opwarmertje 2:
Op welk product staan geen accijns?
A
Olie
B
Sigaretten
C
Suiker
D
Alcohol

Slide 5 - Quiz

Opwarmertje 3:
Noem 3 verschillende belastingen.

Slide 6 - Question ouverte

Huiswerk
Lezen: par 6.3, 
Maken 35, 36, 39, 42, 43, 44, 46 (als dat nog niet af was tijdens de les)

Vragen?
Bespreken: 44, 46
 


Slide 7 - Diapositive

Taaldoel
Signaalwoorden bij btw-sommen:

  • Je weet op welke woorden je moet letten, om de btw-som goed aan te pakken.
  • Je kunt de tabel goed invullen en de opgave oplossen

Slide 8 - Diapositive

Rekenen met btw
Verkoopprijs (exclusief btw):                100%             100%                    
btw:                                                                      21%     of        9%    +
Consumentenprijs (inclusief btw):     121%     of     109%

 Wat haal je uit de tekst?                     Tabel nodig voor je berekening:                           1) Is het 21% of 9% ?                                                                                                         
 2) Gegeven: excl, btw, incl ?                                                                                                
 3) Gevraagd: excl, btw, incl ?                                                                                              
xxxxxx
%
    1

Slide 9 - Diapositive

Meneer Brussaard ziet een paar Nike Air Max 90's in de winkel staan voor € 160. Hoeveel btw betaalt hij als hij deze schoenen koopt?

Typ in: de vier woorden in deze opgave die het belangrijkst zijn om de goede som te kunnen maken

Slide 10 - Question ouverte

Meneer Brussaard ziet een paar Nike Air Max 90's in de winkel staan voor € 160. Hoeveel btw betaalt hij als hij deze schoenen koopt?

Gebruik de woorden die je net hebt opgeschreven om de tabel in te vullen.
Links schrijf je het bedrag en het % dat je weet.
Rechts schrijf je het % dat wordt gevraagd. Bereken nu via de 1% tussenstap. Typ berekening in.

Slide 11 - Question ouverte

Ryan geeft een feestje en gaat naar de Sligro. Hij gooit voor € 60 eten en drinken in zijn karretje. Bij de kassa blijkt de € 60 exclusief btw te zijn. Hoeveel moet hij betalen?

Schrijf weer de woorden op die je nodig hebt en vul de tabel in op een kladblaadje. Links schrijf je het bedrag en het % dat je weet.
Rechts schrijf je het % dat wordt gevraagd. Bereken nu via de 1% tussenstap.

Slide 12 - Question ouverte

Leerdoelen
  1. Je weet wat de Rijksbegroting is
  2. Je kunt uitleggen wat de miljoenennota is
  3. Je kan uitleggen wat de Miljoenennota en de Rijksbegroting met elkaar te maken hebben
  4. Je kan rekenen met grote getallen (miljoenen en miljarden)
  5. Je weet wat een begrotingstekort en een begrotingsoverschot is. 
  6. Je weet wat de overheid kan doen aan een begrotingstekort.  

Slide 13 - Diapositive

Prinsjesdag

Slide 14 - Diapositive

Rijksbegroting 
Het is best handig om in te schatten hoeveel geld je verwacht te verdienen en uit te geven. Dat noem je een begroting

Dit doet de overheid ook en dit heet de rijksbegroting.

Op dinsdag 19 september 2023, kwam de begroting voor 2024.

Slide 15 - Diapositive

Miljoenennota
Bij de rijksbegroting hoort de miljoenennota.

De miljoenennota legt uit waarom de overheid bepaalde keuzes heeft gemaakt.

Dus waarom de overheid meer geld uit wilt geven aan defensie en minder aan zorg of andersom. 

Slide 16 - Diapositive

De overheid verwacht dat het € 147,9 miljard verdient aan directe belastingen in 2024. Hoeveel miljoen is dat?
A
€ 147,90 miljoen
B
€ 147.900.000 miljoen
C
€ 147.900 miljoen
D
€ 147.900.000.000 miljoen

Slide 17 - Quiz

Rekenen met grote getallen
Van miljoen naar miljard                         : 1.000 (3 nullen weghalen)

250.000 miljoen = 250 miljard

Van miljard naar miljoen                        x 1.000 (3 nullen toevoegen)

17 miljard = 17.000 miljoen

Slide 18 - Diapositive

Nederland heeft ongeveer 17,5 miljoen inwoners. De overheid geeft 111,3 miljard uit aan zorg. Hoeveel is dat per inwoner?
A
€ 6,36
B
€ 6.360
C
€ 63,60
D
€ 636,-

Slide 19 - Quiz

Opdrachten
Maak de volgende opdrachten:

Opdracht 48 t/m 56 op blz 170 t/m 172.
Klaar? Ga verder t/m vraag 61.

Huiswerk: lezen par 6.4, maken 48 t/m 61



Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Tekort of overschot
Geeft de overheid meer geld uit dan het verdient? 
Tekort!

Verdient de overheid meer dan het uitgeeft?
Overschot!

Slide 22 - Diapositive

Waar zou de overheid meer geld aan uit moeten geven volgens jou?
Sport
Cultuur (theater, musea)
Defensie (leger)
Zorg
Infrastructuur
Klimaat
Veiligheid (politie, brandweer)

Slide 23 - Sondage

Wat kan de overheid doen wanneer het een begrotingstekort heeft?

Slide 24 - Question ouverte

Laatste opdrachten
Maak de volgende opdrachten:

57 t/m 61 op blz 172 & 173

Huiswerk: lezen par 6.4, maken 48 t/m 61

Klaar?   Maak een begin aan de oefentoets op blz 179

Slide 25 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je weet wat de Rijksbegroting is
  2. Je kunt uitleggen wat de miljoenennota is
  3. Je kan uitleggen wat de Miljoenennota en de Rijksbegroting met elkaar te maken hebben
  4. Je kan rekenen met grote getallen (miljoenen en miljarden)
  5. Je weet wat een begrotingstekort en een begrotingsoverschot is. 
  6. Je weet wat de overheid kan doen aan een begrotingstekort.  

Slide 26 - Diapositive