Di 22-11-22 2.4 naamvallen

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

HA3B
Dienstag, 22. November 2022

Slide 2 - Diapositive

die Planung
  • Uitleg: Naamvallen 
  • Zusammen üben
  • Aufgaben

Slide 3 - Diapositive

Grammatica

2.4 Naamvallen

Slide 4 - Diapositive

Der/(M)ein schema
  • In het Duits heb je verschillende naamvallen.
De 1e (ow), 3e (mv) en 4e (lv)
  • Hierbij verandert het 'der' of '(m)ein' woord, dit ligt eraan in welke naamval het staat.
  • Dit kun je bepalen door 1. voorzetsels of 2. zinsontleding

Slide 5 - Diapositive

Zinnen ontleden
Stappenplan:
1. Wat is het gezegde?
2. Wat is het onderwerp?: (wie/wat + gezegde)
3. Wat is het lijdend voorwerp? (wie/wat + gezegde + ow)
4. Wat is het meewerkend voorwerp?(aan/voor wie/wat + gezegde + ow + lv)



1e naamval: ow
3e naamval: mv
4e naamval: lv

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld: zinnen ontleden
Voorbeeld: De vrouw geeft de man een hond.
1. Gezegde?= geeft
2. Wie/Wat geeft?= de vrouw = ow = 1e naamval
3. Wat geeft de vrouw?=  een hond = lv = 4e naamval
4. Aan wie geeft de vrouw een hond?= de man = mv = 3e naamval




Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels

Slide 8 - Diapositive

Der schema
dies-
jed-
solch-
welch-
all-
deze, dit
ieder, elk
zulk
welk
alle

Slide 9 - Diapositive

(M)ein schema
ein-
kein-
mein-
dein-
sein-
ihr-
unser-
een
geen
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
euer-
ihr-
Ihr-
jullie
hun
uw
of te wel
alle bezittelijke vnw

Slide 10 - Diapositive

Zinsontleding
1.Ich wünsche deine/deiner Mutter einen schönen Geburtstag

2.Der/Dem/Den Mann sucht seine Frau.

3.Ich habe eine/einem/einen Hund gesehen.

4.Die Hose hat eine/einer/einen hässliche Farbe (v)

Slide 11 - Diapositive

Voorzetsels
1. Nach der/dem/den Unterricht (m) arbeite ich in einem Supermarkt

2. Ich habe Zahnschmerzen. Ich gehe zu der/dem/den Zahnartz (m).

3.  Sie müssen durch diesen/diese/dieser Tür (v). 

4. Mit meine/meiner/meinen Oma fahre ich gerne nach Deutschland.

Slide 12 - Diapositive

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
 Kapitel 2, Lektion 4: Aufgabe 7 t/m 11

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 13:20





An die Arbeit!

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive