Verben schwach + s klank

1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Lernziele
Ik kan de regelmatige werkwoorden gebruiken

Slide 2 - Diapositive

Verben
Welke stappen neem je in het Nederlands of bijvoorbeeld Frans om een werkwoord te vervoegen?

  • Je maakt eerst de stam van het werkwoord. Hoe doe je dit in het Duits?
  • Je haalt gewoon -EN van het hele werkwoord af

  • Je moet ook weten wie het doet -> persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Diapositive

Verben
Maak de stam van de volgende werkwoorden:
wohnen
spielen
kochen
lernen
kommen
heißen
lieben
  • wohn
  • spiel
  • koch
  • lern
  • komm
  • heiß
  • lieb
een stam eindigend op twee medeklinkers kan in het Duits gewoon.

Slide 4 - Diapositive

Verben
Wat heb je nu aan de stam?
  • Helemaal niks nog!

Je moet deze stam gebruiken om de regelmatige werkwoorden goed te kunnen maken.
  • Voor we verder gaan: wat zijn regelmatige werkwoorden?
  • Heel simpel! Dit zijn werkwoorden die je met een regel kunt maken!

Slide 5 - Diapositive

Spickzettel 
Stam 
fe
s-klank
i
e
e
d
st
t
e
t
t
w
en
en
i
t
t
S/s
en
en

Slide 6 - Diapositive

Verben
Stam 
fe
i
e
d
st
e
t
w
en
i
t
S/s
en

Slide 7 - Diapositive

Verben  
Stam 
ich
e
du
st
er/sie/es
t
wir
en
ihr
t
Sie/sie
en
Stam?
hele ww -en

Slide 8 - Diapositive

Verben auf -s-klank
Stam 
ich
e
du
t
er/sie/es
et
wir
en
ihr
et
Sie/sie
en
Stam?
hele ww -en
  • reisen
  • heißen
  • sitzen
  • passen

Slide 9 - Diapositive

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 10 - Quiz

du (heißen)
A
heiße
B
heiigst
C
heißt
D
heisets

Slide 11 - Quiz

du (passen)
A
passen
B
passest
C
passt
D
passe

Slide 12 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 13 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (sitzen) auf einem Stuhl
A
sitzst
B
sitzest
C
sitzt
D
sitzen

Slide 14 - Quiz