Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Vidéo
Opdracht
Maak een onderscheid tussen koop- en huurwoningen
Verdeel de woorden die horen bij of koopwoningen of huurwoningen
Slide 2 - Diapositive
Koop of huurwoning?
Koop
Huur
geen idee/ mag niet van het geloof
Slide 3 - Sondage
Waar zou jij later willen wonen?
Veenendaal of omgeving
grote stad zoals Utrecht
maakt mij niet zoveel uit
Slide 4 - Sondage
Wat is de gemiddelde prijs van een koopwoning in Nederland momenteel?
300.000 tot 350.000
351.000 tot 400.000
410.000 tot450.000
451.000 tot 500.000
Slide 5 - Sondage
Welk soort woning zou jij willen?
Hoekhuis met tuis
gezinswoning met tuin
appartement
Slide 6 - Sondage
De woningmarkt bestaat uit:
A
huurwoningen
B
koopwoningen
C
huur- en koopwoningen
D
geen van de antwoorden
Slide 7 - Quiz
Het aanbod op de woningmarkt stijgt. Wat betekent dat?
A
Er komen meer huizen in de verkoop.
B
Er worden minder nieuwe woningen gebouwd.
C
Meer mensen willen een huis kopen.
D
Mensen blijven langer in hetzelfde huis wonen.
Slide 8 - Quiz
Wat is de woningmarkt ?
A
De vraag naar woningen
B
De totale vraag naar woningen en het totale aanbod van woningen
C
Het totale aanbod van woningen
D
De vraag naar koopwoningen en het aanbod van huurwoningen
Slide 9 - Quiz
Sociale huurwoningen zijn woningen tot ...
A
ongeveer € 300
B
ongeveer € 700
C
ongeveer € 1000
D
ongeveer € 1200
Slide 10 - Quiz
Woningen met een lage huur, noem je
A
Vrije sector woningen
B
Lage huur woningen
C
Sociale huurwoningen
D
B- woningen
Slide 11 - Quiz
De totale woningmarkt bestaat uit de totale vraag naar woningen en de totale aanbod naar woningen. De woning markt kan je weer verdelen in
A
huurwoningen & koopwoningen
B
huurwoningen & leasewoningen
C
leasewoningen & koopwoningen
D
Sociale woningen en vrije woningen
Slide 12 - Quiz
Hoe heten de twee soorten huurwoningen in Nederland?
A
Speciale huur
B
Vrije-sector
C
Sociale huur
D
Open-sector
Slide 13 - Quiz
Vestia is een woningbouwvereniging of woningcorporatie. Wat is dat?
A
Instelling die sociale huurwoningen in een plaats bouwt, verhuurt en onderhoudt.
B
Woningen die samenwerken in een vereniging.
C
Vereniging waarin bewoners van sociale huurwoningen samenwerken.
D
Vereniging die woningen bouwt.
Slide 14 - Quiz
Iedereen heeft recht op huurtoeslag.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quiz
Als je zelf een huis gekocht hebt, kan je dan ook huurtoeslag aanvragen?
A
Ja, maar alleen als je aan bepaalde voorwaarden voldoet
B
Nee, dat kan alleen voor huurwoningen
C
Ja, maar dan alleen als je het huis verhuurt
D
Ja natuurlijk.
Slide 16 - Quiz
Waar moet je huurtoeslag aanvragen?
A
Bij de belastingdienst
B
Bij de gemeente
C
Bij de woningbouwvereniging
D
Bij de makelaar
Slide 17 - Quiz
De huurtoeslag is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de huurder en de hoogte van de huur. Joshua heeft hetzelfde inkomen als vorig jaar, maar de huur is verlaagd.
Welke gevolgen heeft dit voor Joshua?
A
De huurtoeslag blijft gelijk.
B
De huurtoeslag daalt.
C
De huurtoeslag stijgt.
Slide 18 - Quiz
Wat is een voordeel van het huren van een woning?
A
Je hoeft het niet schoon te maken
B
Je hoeft geen huur te betalen
C
Je hoeft de tuin niet netjes te houden.
D
Als het dak lekt, hoef jij het niet te maken.
Slide 19 - Quiz
De hoogte van de huurtoeslag hangt onder meer af van de leeftijd en van het inkomen. Bepaal aan de hand van de gegevens in afbeelding 5 of de volgende personen recht hebben op huurtoeslag. Marjolein is 65 jaar, woont alleen, heeft een jaarinkomen van € 20.500 en een maandhuur van € 350.
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Wat is juist?
A
Bij een huurhuis is de huurbaas de eigenaar.
B
Bij een koophuis betaal je huur.
C
Een hypotheek wordt iedere maand hoger.
D
Bij een huurhuis heb je altijd recht op huurtoeslag.
Slide 21 - Quiz
Komt Jan in aanmerking voor huurtoeslag?
Het inkomen van Jan (49 jaar) en zijn vrouw is € 28.400 per jaar. Ze wonen samen met zijn hun twee dochters in een huurwoning van € 600 per maand.
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quiz
Zet de verschillende stappen in de juiste volgorde.
De akte wordt ingeschreven bij het Kadaster.
Je gaat de woning bezichtigen.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Stap 7
Stap 8
Stap 6
Zowel de koper als verkoper gaan het voorlopig koopcontract tekenen.
Je wilt een woning kopen en gaat op zoek naar een geschikte woning.
Je belt de verkopende makelaar om een afspraak te maken voor een bezichtiging.
Na eventuele onderhandelingen, worden jullie het eens over de prijs van de woning.
Je hebt 6 weken de tijd om de financiën te regelen.
Koper en verkoper gaan naar de notaris voor het tekenen van de transportakte of leveringsakte. Hierbij wordt ook de sleutel van de woning overhandigd.
Slide 23 - Question de remorquage
Huren
Kopen
je spaart voor je oude dag
je hebt hogere onderhoudskosten
je hebt geen nadeel bij een waardedalingvan de woning
je loopt een daling van de hypotheekrente mis
je bent flexibel als je wilt verhuizen
Slide 24 - Question de remorquage
Hogere WOZ. OZB hoger of lager??
A
hoger
B
lager
C
blijft gelijk
Slide 25 - Quiz
Welke stelling over onroerendezaakbelasting (OZB) is niet juist?
A
De OZB is een belasting op het eigendom van een woning of een bedrijfspand.
B
De OZB wordt berekend op grond van de WOZ-waarde.
C
Zowel huiseigenaren als huurders van een woning betalen OZB.
D
De tarieven van de OZB kan per gemeente verschillen.
Slide 26 - Quiz
Hoe noem je de waarde van een woning of bedrijfspand?
A
OZB
B
WOZ
Slide 27 - Quiz
Welke kosten horen niet bij 'kosten koper'?
A
ozb belasting
B
overdrachtsbelasting
C
makelaarskosten
D
notariskosten
Slide 28 - Quiz
OZB-belasting is een belasting die je betaalt aan de rijksoverheid
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quiz
Wie betaalt de onroerendezaakbelasting (OZB)?
A
de eigenaar van een huis
B
de huurder van een huis
C
de overheid
D
de makelaar
Slide 30 - Quiz
Als je een koopwoning hebt moet je ozb betalen. Wat betekent deze afkorting?