Zwakke werkwoorden herhalen M2

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Herzlich Willkommen 
im Deutschunterricht

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
In deze Lessonups gaan we de grammatica herhalen. De Lessonup duurt ongeveer een 20 minuten.



Lesdoelen: 
aan het eind van deze les:
- weet je weer hoe je haben/sein moeten in de tegenwoordige tijd
- weet je hoe je zwakke werkwoorden moet vervoegen (inclusief de bijzonderheden)

Slide 2 - Diapositive

Hoe zat het ook alweer?
Hoe je een werkwoord moet vervoegen is afhankelijk van het persoonlijk voornaamwoord. Nederlandse persoonlijk voornaamwoorden zijn: ik, jij, hij/zij/het, wij, jullie, zij en u. 
In het Duits zijn het: ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie en Sie. 
Je kunt ze onthouden door het ezelsbruggetje: IDEWIS

>> zie volgende sheet

Slide 3 - Diapositive

Wie war es noch mal?
I
D
E

W
I
S
ich (ik)
du (jij)
er/sie/es (hij/zij/het)
wir (wij)
ihr (jullie)
sie/Sie (zij/u)

Slide 4 - Diapositive

De twee sterke werkwoorden die je moet kennen zijn: haben en sein. Luister hier naar de vervoeging

Slide 5 - Diapositive

Dus:
ich habe - ik heb
du hast - jij hebt
er/sie/es hat - hij/zij/het heeft

wir haben - wij hebben
ihr habt - jullie hebben
sie/Sie haben - zij/u hebben
ich bin - ik ben
du bist - jij bent
er/sie/es ist - hij/zij/het is

wir sind - wij zijn
ihr seid - jullie zijn
sie/Sie sind - zij/u zijn

Slide 6 - Diapositive

vervoeg het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 7 - Question de remorquage

vervoeg het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 8 - Question de remorquage

we gaan nu even oefenen

Slide 9 - Diapositive

Welke vorm is een vervoeging van "sein" in de tegenwoordige tijd
A
ich bin
B
ich was
C
ich war
D
ich ware

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste vertaling van:
hij is
A
er ist
B
er was
C
er sind
D
er is

Slide 11 - Quiz

Welke vorm is een vervoeging van "haben" in de tegenwoordige tijd
A
du hatst
B
du hatest
C
du hast
D
du hat

Slide 12 - Quiz

Das Kind ....(haben) nicht geschlafen.
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattest

Slide 13 - Quiz

Welke vorm is een vervoeging van "sein" in de tegenwoordige tijd

A
ich hate
B
ich hab
C
ich habe
D
ich hatst

Slide 14 - Quiz

jullie zijn
A
ihr seit
B
ihr sind
C
ihr sein
D
ihr seid

Slide 15 - Quiz

schwache verben

Slide 16 - Diapositive

zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die regelmatig veranderen. In het Nederlands zijn dit vaak werkwoorden waarvan de klinker in de stam niet verandert in de verschillende tijden:
ik speel - ik speelde - ik heb gespeeld
ik woon - ik woonde - ik heb gewoond
en dus niet: ik loop - ik liep - ik heb gelopen (want o verandert in ie)
IS EEN WERKWOORD IN HET NEDERLANDS "ZWAK" DAN IS DEZE OOK VAAK IN HET DUITS ZWAK

Slide 17 - Diapositive

stappenplan
zwakke werkwoorden worden op een standaard manier vervoegd/verandert. Dus afhankelijk van het persoonlijk voornaamwoord. Er komt een andere uitgang bij. 
1) Je maakt eerst de stam van een werkwoord (-(e)n) en 
2) dan plak je er een uitgang aan vast. 
Het ezelsbruggetje hiervoor is: 
(FE)ESTTENTEN. 

Slide 18 - Diapositive

Stap 1 - Stam maken:
Hoe maak je de stam van een werkwoord?
A
Hele werkwoord - (e)n
B
Hele werkwoord + en
C
Stam - en
D
Stam + en

Slide 19 - Quiz

Wat is de stam van 'sagen'?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is de stam van 'kommen'?

Slide 21 - Question ouverte

als je de stam hebt, plak je er dus een uitgang achter.

Slide 22 - Diapositive

hele werkwoord = spielen

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
STAM
spiel -
spiel - 
spiel - 

spiel - 
spiel - 
spiel - 
Ezelsbrug is: 
(fe)esttenten

(f
e)
e
st 

en 
en 


ik speel
jij speelt
hij/zij/het
speelt
wij spelen
jullie spelen
zij spelen
u speelt

Slide 23 - Diapositive

Er zijn twee bijzonderheden
1) bij werkwoorden waar de stam eindigt op een 
sis-klank (-s, -ß, -z) >>

Slide 24 - Diapositive

Ich
Du
Er / sie /es

Wir
Ihr
Sie / sie
spiel - e
spiel - st
spiel - t

spiel - en
spiel - t
spiel - en
tanz - e
tanz - st
tanz - t

tanz - en
tanz - t
tanz - en
heiß - e
heiß - st
heiß - t

heiß - en
heiß - t
heiß - en

Slide 25 - Diapositive

REGEL:
werkwoorden waar stam van eindigt op een sis-klank:
-s, -ß, -z krijgen GEEN "s" bij de du-vorm

Slide 26 - Diapositive

Bijzonderheid 2:
werkwoorden met stam op -d / -t (antworten / reden usw)
ich wart - e
du wart -e -st
er / sie / es wart - e - t
wir wart - en
ihr wart - e -t
sie / Sie wart - en
bij du, er / sie / es en ihr
komt er een extra "e" voor de uitgang (anders spreek je het lastig uit)

Slide 27 - Diapositive

wil je het nog een keer uitgelegd hebben, kijk dan dit filmpje:

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Vidéo

nu gaan we weer even oefenen

Slide 30 - Diapositive

Wat is de goede vervoeging van:
ik woon
A
ich wohnen
B
ich wohnst
C
ich wohnne
D
ich wohne

Slide 31 - Quiz

Wat is de goede vervoeging van:
hij speelt
A
er spielst
B
er spielt
C
er spielen
D
du spielt

Slide 32 - Quiz

Wat is de vervoeging van:
jij woont (wohnen)

Slide 33 - Question ouverte

Hoe zat het ook alweer met werkwoorden waar de stam van eindigt op een sis-klank?
A
dan komt er een extra t bij de du-vorm
B
dan vervalt de "s" bij de du-vorm
C
dan komt er een extra s bij de du-vorm
D
dan vervalt de "t" bij de du-vorm

Slide 34 - Quiz

Welk werkwoord heeft geen sis-klank als laatste letter van de stam
A
fixen
B
sitzen
C
lösen
D
schweigen

Slide 35 - Quiz

Vervoeg:
hij heet (heißen)

Slide 36 - Question ouverte

Welke vorm klopt niet?
A
du lachst
B
du weißt
C
du sitzst
D
du hast

Slide 37 - Quiz

Welke vervoeging in de tegenwoordige tijd klopt.
A
sie antwortet
B
sie antwort
C
sie antwortete
D
sie antwort

Slide 38 - Quiz

Vervoeg:
jullie praten (reden)

Slide 39 - Question ouverte


ik snap het
ik snap het nog niet
ik snap het een beetje

Slide 40 - Sondage

Heb je nog op- en/of aanmerkingen?

Slide 41 - Question ouverte

Slide 42 - Diapositive