Hoofdletters en leestekens

1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Taalverzorging - spelling 
Hoofdletters
Leestekens
Quiz

Slide 2 - Diapositive

Lees de tekst
in deze tekst laat ik jullie zien hoe vervelend het is als je geen gebruik maakt van hoofdletters en leestekens het is namelijk heel vervelend om op deze manier een tekst te lezen want je hebt niet door wanneer de zin eindigt voor je gevoel heb je ook geen leespauze zoals ze dat dan noemen alles staat rommelig achter elkaar en het leest heel lastig dit is dus hoe het niet moet dan ga ik jullie nu uitleggen hoe het wel moet

Slide 3 - Diapositive

Hoofdletters
Begin van een zin: Ik heb zin in deze les, jullie ook?

Namen: Ryan Janssen  |  Raisa van der Broek

Afleiding van namen: Groninger koek of Limburgse vlaai 

Apostrof: 's Morgens begint de school al vroeg. 

Slide 4 - Diapositive

Geen hoofdletters
Maanden: januari, februari, maart

Dagen: maandag, dinsdag, woensdag

Windstreken: noord, zuid, oost en west

Seizoenen: lente, zomer, herfst en winter

Slide 5 - Diapositive

Leestekens 
Punt                  .

Uitroepteken     ! 

Vraagteken       ?

Komma             , 

Slide 6 - Diapositive

Punt .
Aan het einde van een zin:
In het weekend zijn we op de kermis geweest. 
Ik heb op de kermis een suikerspin gekocht. 

Bij afkortingen zoals:
a.u.b. | nr. | min. | max.

Slide 7 - Diapositive

Vraagteken ?
Na een vraag: 

Begrijpen jullie mijn uitleg?

Hebben jullie zometeen pauze?

Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

Slide 8 - Diapositive

Uitroepteken !
Om aan te geven dat iemand hard roept:
'Ik ben beneden!' klonk het vanuit de kelder.

Om een bevel of waarschuwing te geven: 
Stop!
Leg je mobiel weg!
Kom hier!



Slide 9 - Diapositive

Komma ,
Tussen twee persoonsvormen:

Als ik uitleg, moeten jullie stil zijn.

Als ik jou bel, moet je opnemen.








Slide 10 - Diapositive

Komma ,
Voor verbindingswoorden: 

Ik ga niet mee naar de film, want ik moet huiswerk maken.
Ik ben moe, omdat ik te laat op bed ben gegaan. 
Ik heb trek, maar ik heb nog geen pauze.

Slide 11 - Diapositive

Komma , 
Bij een opsomming: 

Vandaag heeft de Plus bananen, appels, mandarijnen en peren in de aanbieding. 

We hebben een lange dag, want we hebben geschiedenis, aardrijkskunde, wiskunde, verzorging en Nederlands. 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Wanneer gebruik je een hoofdletter?
A
Bij seizoenen
B
Bij windstreken
C
Bij namen
D
Bij een opsomming

Slide 14 - Quiz

Welke zin is juist?
A
Geef antwoord,
B
Geef antwoord!
C
Geef antwoord?
D
geef antwoord.

Slide 15 - Quiz

Hoofdletter
Geen hoofdletter
Hoofdletter
Geen hoofdletter
Hoofdletter
Hoofdletter
richard
siddeburen
herfst
oktober
begin van een zin
limburgse vlaai

Slide 16 - Question de remorquage

Wanneer gebruik je een uitroepteken op de juiste manier?
A
Wil je opletten!
B
Let op!
C
Het is fijn als je oplet!
D
Letten jullie op!

Slide 17 - Quiz

Wanneer gebruik je een vraagteken op de juiste manier?
A
Hij vraagt mij of ik op de fiets ben?
B
Hij vraagt: "Ben je op de fiets vandaag?"
C
Ik ben toch op de fiets, vraagt hij?
D
Mij wordt gevraagd of ik op de fiets ben?

Slide 18 - Quiz

Zet de komma in deze zin op de juiste plek: Jesse was iets later want de brug stond open.

Slide 19 - Question ouverte

Waar moet de komma?
Als jij je tas inpakt maak ik het ontbijt.
A
Tussen inpakt en maakt
B
Tussen jij en je
C
Tussen maak en ik
D
Tussen als en jij

Slide 20 - Quiz

Wat moet met een hoofdletter?
A
maandag
B
maart
C
morgen
D
mark

Slide 21 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
'T is bijna pauze.
B
T' is bijna pauze
C
't Is bijna pauze.
D
't is bijna pauze.

Slide 22 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
Jennifer de Vries
B
Jennifer De Vries
C
Jennifer de vries
D
jennifer de Vries

Slide 23 - Quiz

Zet de hoofdletters in deze zin op de juiste plek: lotte heeft een drentse bol gekocht bij de bakker.

Slide 24 - Question ouverte

Wanneer gebruik je een komma?
A
Aan het eind van een zin
B
Na het tweede woord
C
Tussen twee persoonsvormen
D
Wanneer je een vraag hebt gesteld

Slide 25 - Quiz

Ik begrijp wanneer ik iets met een hoofdletter moet schrijven
A
Ja
B
Een beetje
C
Nog niet zo goed

Slide 26 - Quiz

Ik begrijp waar de komma hoort in een zin
A
Ja
B
Een beetje
C
Nog niet zo goed

Slide 27 - Quiz

Ik begrijp wanneer ik een uitroepteken of vraagteken moet gebruiken in een zin
A
Ja
B
Een beetje
C
Nog niet zo goed

Slide 28 - Quiz

Wat vond je van deze les?
A
Leuk
B
Saai
C
Gewoon

Slide 29 - Quiz