1 maart

1 maart
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

1 maart

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
- Beter spellen 
- Verwijswoorden en signaalwoorden
- Spreken 1, les 2 

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een woord of woordgroep ergens anders in de tekst. 

Verwijswoorden zorgen ervoor dat je woorden niet steeds hoeft te herhalen. 

Slide 3 - Diapositive

Je kunt met verwijswoorden verwijzen naar:

- personen
- dingen
- plaatsen
- tijdstippen

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden
Ik vind Frenkie de Jong de beste voetballer van de wereld. 
Hij speelt nu al een aantal jaar bij FC Barcelona. 
Daar heeft hij ook heel goed Spaans leren spreken. 
Dit weet ik, omdat ik laatst een interview zag na de wedstrijd waarin hij Spaans sprak. 

Slide 5 - Diapositive

Wat zijn de drie verwijswoorden? Schrijf op! 
Gister was ik aan het wandelen met mijn vriendin in het bos. 
Daar pakte pakte ze opeens mijn hand vast toen we schrokken van een hele grote hond. 
Die liep los, was heel wild en bleef maar naar ons blaffen. 


timer
2:00

Slide 6 - Diapositive

Opdracht 
Verzin zelf zo'n klein stukje tekst (2 of 3 zinnen) met een verwijswoord. 
Wissel daarna uit met je buurman/buurvrouw en wissel de goede antwoorden met elkaar uit! 
timer
5:00

Slide 7 - Diapositive

Signaalwoorden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken
Met signaalwoorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea's 

Let op! NIET hetzelfde als verwijswoorden. 

Slide 8 - Diapositive

Verbanden 
tijd 

opsomming


tegenstelling 
Signaalwoorden
- voordat, nadat, eerst, daarna 

- en, ook, ten eerste, ten tweede, nog, verder

- maar, toch, hoewel, daarentegen

Slide 9 - Diapositive

Verbanden 

oorzaak-gevolg

reden/argument
Signaalwoorden

door, doordat, zodat, vanwege 

want, om deze reden, daarom, dus, omdat 

Slide 10 - Diapositive

Signaalwoorden
1. Mijn training moest ik afzeggen, omdat ik een blessure heb. 
2. Mijn zus is meestal vrolijk, maar soms is ze chagrijnig en kan ze niet normaal doen. 
3. Kiki wil niet mee naar het concert, want ze vindt de artiest niet goed. 

1. Wat voor soort verband geeft 'omdat' aan? 
2. Wat voor soort verband geeft 'maar' aan?
3. Wat voor soort verband geeft 'want' aan? 


timer
3:00

Slide 11 - Diapositive

Nog eens doornemen? 
Kijk in de toolbox 'signaalwoorden' en 'verwijswoorden' op Blink! 

Slide 12 - Diapositive