WW1 - Les 3
1 / 30
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Een werkwoord heeft altijd een duidelijke betekenis.
A
Ja
B
Nee
Slide 2 - Quiz
Mijn zus (vermijden-tt) alle honden.
Slide 3 - Question ouverte
De chauffeur (laden) de vracht.
Slide 4 - Question ouverte
Kees en Anja (verhuizen) volgende week.
Slide 5 - Question ouverte
De auto's (racen) om de eerste plaats.
Slide 6 - Question ouverte
(worden-tt) je broer nooit boos?
Slide 7 - Question ouverte
De slager (braden-vt) het vlees.
Slide 8 - Question ouverte
In de ochtend (haasten) wij ons naar school.
Slide 9 - Question ouverte
Niemand (verliezen) twee keer zijn fietssleutel.
Slide 10 - Question ouverte
(beantwoorden - vt) jij die brief?
Slide 11 - Question ouverte
De buurman (wuiven) naar me.
Slide 12 - Question ouverte
(vinden) Mieke dat leuk?
Slide 13 - Question ouverte
De docent (verduisteren - vt) het lokaal.
Slide 14 - Question ouverte
Afrika (strijden) nog steeds tegen onrecht.
Slide 15 - Question ouverte
Er (woeden) een orkaan.
Slide 16 - Question ouverte
(baden) hij iedere ochtend in de zee?
Slide 17 - Question ouverte
De trein (verminderen) vaart.
Slide 18 - Question ouverte
(verbinden) je mijn voet even?
Slide 19 - Question ouverte
Te veel eten (schaden) de gezondheid.
Slide 20 - Question ouverte
Hij (saven) alle bestanden.
Slide 21 - Question ouverte
De school (richten - vt) een standbeeld op voor de directeur.
Slide 22 - Question ouverte
Mijn telefoon (storten) in de afgrond.
Slide 23 - Question ouverte
Wij (beloven) jullie helemaal niets.
Slide 24 - Question ouverte
Het koolmeesje (broeden) in die boom.
Slide 25 - Question ouverte
Mo (praten) de hele tijd door de les.
Slide 26 - Question ouverte
De coureur (sjezen) met 100 km per uur door de bocht.
Slide 27 - Question ouverte
De fietsers (schuilen) voor de regen.
Slide 28 - Question ouverte
Mijn ex (beantwoorden) mijn brieven niet.
Slide 29 - Question ouverte
Klas 4 (slagen) voor het examen.
