luisteren 19 jan

Woordenschat
Vandaag leer je vijf nieuwe woorden bij het thema Geld en werk.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat
Vandaag leer je vijf nieuwe woorden bij het thema Geld en werk.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Diapositive

het doel
  • dat je wat je wilt bereiken;
  • je hebt een doel in je leven: wat wil je later als werk, hoe wil je dat je leven er later uit ziet?;
  • zin: Mijn doel in mijn leven is om een leuke baan te hebben.

Slide 2 - Diapositive

luisteren
.


Luister naar het fragment en beantwoord de vragen
een interview over geld

Slide 3 - Diapositive

Waar of niet waar?
Deze meisjes en jongens krijgen geld van hun ouders.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

De jongens en meisjes lenen veel geld.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Sofia krijgt 20 euro per maand.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Kristian werkt in een café.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Diapositive

Vul hieronder de zes antwoorden in van de luistertekst.

Slide 9 - Question ouverte

grammatica: herhaling.....
Weet je het nog? 
verleden tijd (vt): geeft aan dat iets zich in het verleden gebeurde. bijvoorbeeld: vanmorgen, gisteren, vorige week, vorig jaar, 100 jaar geleden, zojuist, pas geleden.
voltooide tijd (vd): een voltooid deelwoord geeft aan dat is al gebeurd is. Voltooid betekent dat het af is. Bijvoorbeeld: Ik heb gehuild.

Slide 10 - Diapositive

voltooid deelwoord (vd) maak je met 
'hebben' of met 'zijn'
Verleden tijd (vroeger, vorige week, gisteren) maak je in de zin met 'verleden tijd' (vt)  of met  voltooid deel woord (vd) bijvoorbeeld
vt van 'lopen'                       vd van' slapen'  met 'hebben'                          vd van 'verhuizen'  met  'zijn'
ik liep                                       ik heb geslapen                                                      ik ben verhuisd                                jij/je liep                                 jij/je hebt geslapen                                               jij/je bent verhuisd
hij/zij/het liep                      hij/zij/het heeft geslapen                                  hij/zij/  is verhuisd
wij liepen                              wij hebben geslapen                                            wij zijn verhuisd
jullie liepen                          jullie hebben geslapen                                       jullie zijn verhuisd
wij liepen                              wij hebben geslapen                                           wij zijn verhuisd                                      

Slide 11 - Diapositive

Je herkent het voltooid deelwoord aan 
'hebben' of 'zijn'  in de zin.......samen met ge-/be-/ver-/ont-/her   voor het werkwoord
Bijvoorbeeld
Wij hebben gegeten -Het boek is verplaatst- Het plan is ontdekt
Op de website  'junior einstein'  vind je een goede uitleg en heel veel werkwoorden met be/ge/ver/ont/her



Slide 12 - Diapositive

Schrijf hieronder een rijtje met 'ik/jij/hij/wij/jullie/zij zoals in de vorige dia met een werkwoord dat begint met ver- en gebruik 'hebben' of 'zijn'. zie voorbeeld.
(zoek op de website Junior Einstein of in een woordenboek)

Slide 13 - Question ouverte

Schrijf hieronder een rijtje met 'ik/jij/hij/wij/jullie/zij zoals in de vorige dia met een werkwoord dat begint met ge-
en gebruik 'hebben' of 'zijn'. zie voorbeeld.
(zoek op de website Junior Einstein of in een woordenboek)

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf hieronder een rijtje met 'ik/jij/hij/wij/jullie/zij zoals in de vorige dia met een werkwoord dat begint met ver-
en gebruik 'hebben' of 'zijn'. Zie voorbeeld
(zoek op de website Junior Einstein of in een woordenboek)

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf hieronder een rijtje met 'ik/jij/hij/wij/jullie/zij zoals in de vorige dia met een werkwoord dat begint met ont-
en gebruik 'hebben' of 'zijn'. Zie voorbeeld.
(zoek op de website Junior Einstein of in een woordenboek)

Slide 16 - Question ouverte