Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
h9 p1+p2+p3(deel)
Slide 1 - Diapositive
Een geleider heeft...?
A
Geen weerstand
B
Hoge weerstand
C
Lage weerstand
D
50 Ohm aan weerstand
Slide 2 - Quiz
De formule voor weerstand is:
A
R = U / I
B
Weerstand = R + R
C
R = U x I
D
Weerstand is geen formule voor
Slide 3 - Quiz
Wat is het symbool (de afkorting) van weerstand?
A
R
B
U
C
I
D
A
Slide 4 - Quiz
Weerstand waarde van een draad wordt aangegeven in..?
A
Ohm
B
Ohm . m
C
Volt / m
D
Ohm/m
Slide 5 - Quiz
Spanning is 230 Volt en de stroom is 10 Ampere. Wat is de weerstand van het apparaat?
A
2,3 ohm
B
2300 ohm
C
23 ohm
D
0,04 ohm
Slide 6 - Quiz
Wat is de functie van de kleurcode op een weerstand?
A
Geeft de weerstand soort aan
B
Geeft de weerstand waarde in Volt aan
C
Geeft de weerstand waarde in Ohm aan
D
Geeft de temperatuur waarde van de weerstand aan
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Diapositive
Vervangingsweerstand?
A
1,8 kΩ
B
900 Ω
C
9 kΩ
Slide 9 - Quiz
Regelbare weerstand Wanneer is de weerstand het grootst:
A
De weerstand is altijd even groot.
B
Als de weerstand een lange afstand aflegt door het laagje koolstof.
C
Als de stroom een korte afstand af legt door het laagje koolstof.
Slide 10 - Quiz
bij een NTC..
A
stijgt, als de temperatuur daalt
B
stijgt, als de temperatuur stijgt
C
daalt, als de temperatuur stijgt
D
daalt, als de temperatuur daalt
Slide 11 - Quiz
LDR is een lichtgevoelige weerstand. Wat is goed...
A
De weerstand is alleen geeft licht.
B
De weerstand is hoog bij veel licht.
C
De weerstand is laag bij veel licht.
D
De weerstand is altijd gelijk.
Slide 12 - Quiz
In het figuur is een practicum met twee weerstanden. Hoe zijn de weerstanden geschakeld?
A
serie
B
parallel
C
zowel serie als parallel
D
kan geen uitspraak over gedaan worden
Slide 13 - Quiz
Wanneer je in een serieschakeling meer weerstanden toevoegd, dan wordt de totale weerstand steeds ....
A
Groter
B
Kleiner
Slide 14 - Quiz
Een weerstand heeft een waarde van 42000 ohm. Wat is de kleurencode van deze weerstand?
A
Rood-oranje-geel
B
Geel-zwart-oranje
C
Geel-rood-zwart
D
Geel-rood- oranje
Slide 15 - Quiz
Hoeveel Ohm weerstand heeft deze weerstand? Wit, zwart, oranje?
A
90.000 Ohm
B
90K Ohm
C
9K Ohm
D
9.000 Ohm
Slide 16 - Quiz
Een weerstand is 2500 Ω. Welke weerstand kan je het beste gebruiken?
A
Rood-groen-zwart-bruin
B
Rood-groen-rood-goud
C
Rood-groen-zwart-goud
D
Rood-groen-oranje-goud
Slide 17 - Quiz
Je ziet hier een een parallelschakeling. De spanning van de spanningsbron is 6 V. Door R1 gaat 0,4 A en door R2 gaat 0,2 A. Bereken de grootte van de weerstand R1 door gebruik te maken van de wet van Ohm.
timer
2:00
A
15 Ω
B
30 Ω
C
2,4 Ω
D
1,2 Ω
Slide 18 - Quiz
Als er licht schijnt op een LDR wat gebeurt er dan
A
Niets
B
De weerstand wordt groter
C
De weerstand wordt kleiner
Slide 19 - Quiz
Er wordt een kartonnen door over de LDR en de NTC heen gezet. Wat is het gevolg van de stroom door A1? De stroom wordt/blijft ...
A
groter
B
kleiner
C
hetzelfde
Slide 20 - Quiz
Ik sluit een lampje (1,5 V) aan op 4 parallel geschakelde 1,5 V batterijen. Welke stelling is juist
A
het lampje brandt feller
B
het lampje brandt langer
C
het lampje brandt zwakker
D
het lampje brandt door
Slide 21 - Quiz
Serie of parallel?
A
Dit is een serieschakeling
B
Dit is een parallelschakeling
C
Dit is een gemengde schakeling
Slide 22 - Quiz
ik zet 4 batterijen van 1,5 Volt in serie. Wat is de totale spanning van de 4 batterijen
A
1,5 V
B
5,0625 V
C
6 V
D
5,5 V
Slide 23 - Quiz
11. Drie weerstanden van 30 ohm zijn in serie geschakeld. Hoe groot is de vervangingsweerstand ?
T1
A
90 ohm
B
60 ohm
C
30 ohm
D
10 ohm
Slide 24 - Quiz
Een lampje met een weestandswaarde van 30𝛺 is in serie geschakeld. de ampèremeter geeft een stroomsterkte van 0,16A aan. Op welke spanning is dit lampje aangesloten?