H3, woordenschat H1, Stijlfiguren (1)

Welkom H3! Lezen
Tijdsduur en -volgorde
Tijdsduur: de tijd die het verhaal duurt, bijvoorbeeld enkele uren, een jaar, een halve eeuw. Meestal is de tijdsduur gemakkelijk te bepalen. Soms zitten er grote hiaten in en worden bepaalde stukken die niet belangrijk zijn overgeslagen.
Versnellingen worden door schrijvers toegepast bij voor het verhaal onbelangrijke zaken. Soms slaat een schrijver bijvoorbeeld zes jaar over, omdat die jaren niet belangrijk zijn en dan is er een overgang waarin die zes jaar heel kort worden beschreven. Een versnelling kan dus worden gedefinieerd als: een passage in een roman of een verhaal waarin de gebeurtenissen beknopter worden verteld dan in de omringende passages.
Het omgekeerde is de vertraging: een belangrijk onderdeel wordt uitvoeriger beschreven dan de gebeurtenissen ervoor en erna. Dit komt vaak voor als de gedachten van een persoon moeten worden beschreven.
Gedachten kunnen op twee manieren worden weergegeven: ofwel door over die gedachten te vertellen, ofwel door het denkproces zo letterlijk mogelijk weer te geven. De schrijver kruipt dan als het ware in de huid van zijn personage en geeft diens gedachten rechtstreeks weer, dit noem je een innerlijke monoloog of in het Engels: een stream of consciousness.
Qua tijdsvolgorde zijn er eveneens twee afwijkingen, namelijk flashbacks en vooruitwijzingen.
Bij een flashback wordt iets medegedeeld wat eerder is gebeurd dan in de omringende passages staat.
Bij een vooruitwijzing is het omgekeerde het geval. Daarin wordt medegedeeld wat later uitvoeriger aan de orde zal komen.
Anachronieën: zo worden flashbacks en vooruitwijzingen genoemd, het zijn afwijkingen van de chronologie van de gebeurtenissen.
Verhalen kunnen op verschillende manieren beginnen:
ab ovo: (lett. vanaf het ei) het verhaal wordt in de normale chronologische volgorde verteld;
in medias res: (lett. midden in de zaken) het verhaal begint dan bijvoorbeeld ergens in het midden en daarna wordt pas de voorgeschiedenis verteld;
post rem: (lett. na de zaak) het hele verhaal wordt achteraf verteld.


1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Welkom H3! Lezen
Tijdsduur en -volgorde
Tijdsduur: de tijd die het verhaal duurt, bijvoorbeeld enkele uren, een jaar, een halve eeuw. Meestal is de tijdsduur gemakkelijk te bepalen. Soms zitten er grote hiaten in en worden bepaalde stukken die niet belangrijk zijn overgeslagen.
Versnellingen worden door schrijvers toegepast bij voor het verhaal onbelangrijke zaken. Soms slaat een schrijver bijvoorbeeld zes jaar over, omdat die jaren niet belangrijk zijn en dan is er een overgang waarin die zes jaar heel kort worden beschreven. Een versnelling kan dus worden gedefinieerd als: een passage in een roman of een verhaal waarin de gebeurtenissen beknopter worden verteld dan in de omringende passages.
Het omgekeerde is de vertraging: een belangrijk onderdeel wordt uitvoeriger beschreven dan de gebeurtenissen ervoor en erna. Dit komt vaak voor als de gedachten van een persoon moeten worden beschreven.
Gedachten kunnen op twee manieren worden weergegeven: ofwel door over die gedachten te vertellen, ofwel door het denkproces zo letterlijk mogelijk weer te geven. De schrijver kruipt dan als het ware in de huid van zijn personage en geeft diens gedachten rechtstreeks weer, dit noem je een innerlijke monoloog of in het Engels: een stream of consciousness.
Qua tijdsvolgorde zijn er eveneens twee afwijkingen, namelijk flashbacks en vooruitwijzingen.
Bij een flashback wordt iets medegedeeld wat eerder is gebeurd dan in de omringende passages staat.
Bij een vooruitwijzing is het omgekeerde het geval. Daarin wordt medegedeeld wat later uitvoeriger aan de orde zal komen.
Anachronieën: zo worden flashbacks en vooruitwijzingen genoemd, het zijn afwijkingen van de chronologie van de gebeurtenissen.
Verhalen kunnen op verschillende manieren beginnen:
ab ovo: (lett. vanaf het ei) het verhaal wordt in de normale chronologische volgorde verteld;
in medias res: (lett. midden in de zaken) het verhaal begint dan bijvoorbeeld ergens in het midden en daarna wordt pas de voorgeschiedenis verteld;
post rem: (lett. na de zaak) het hele verhaal wordt achteraf verteld.


Slide 1 - Diapositive

Tijdsduur en -volgorde
Tijdsduur: de tijd die het verhaal duurt, bijvoorbeeld enkele uren, een jaar, een halve eeuw. Meestal is de tijdsduur gemakkelijk te bepalen. Soms zitten er grote hiaten in en worden bepaalde stukken die niet belangrijk zijn overgeslagen.
Versnellingen worden door schrijvers toegepast bij voor het verhaal onbelangrijke zaken. Soms slaat een schrijver bijvoorbeeld zes jaar over, omdat die jaren niet belangrijk zijn en dan is er een overgang waarin die zes jaar heel kort worden beschreven. Een versnelling kan dus worden gedefinieerd als: een passage in een roman of een verhaal waarin de gebeurtenissen beknopter worden verteld dan in de omringende passages.
Het omgekeerde is de vertraging: een belangrijk onderdeel wordt uitvoeriger beschreven dan de gebeurtenissen ervoor en erna. Dit komt vaak voor als de gedachten van een persoon moeten worden beschreven.
Gedachten kunnen op twee manieren worden weergegeven: ofwel door over die gedachten te vertellen, ofwel door het denkproces zo letterlijk mogelijk weer te geven. De schrijver kruipt dan als het ware in de huid van zijn personage en geeft diens gedachten rechtstreeks weer, dit noem je een innerlijke monoloog of in het Engels: een stream of consciousness.
Qua tijdsvolgorde zijn er eveneens twee afwijkingen, namelijk flashbacks en vooruitwijzingen.
Bij een flashback wordt iets medegedeeld wat eerder is gebeurd dan in de omringende passages staat.
Bij een vooruitwijzing is het omgekeerde het geval. Daarin wordt medegedeeld wat later uitvoeriger aan de orde zal komen.
Anachronieën: zo worden flashbacks en vooruitwijzingen genoemd, het zijn afwijkingen van de chronologie van de gebeurtenissen.
Verhalen kunnen op verschillende manieren beginnen:
ab ovo: (lett. vanaf het ei) het verhaal wordt in de normale chronologische volgorde verteld;
in medias res: (lett. midden in de zaken) het verhaal begint dan bijvoorbeeld ergens in het midden en daarna wordt pas de voorgeschiedenis verteld;
post rem: (lett. na de zaak) het hele verhaal wordt achteraf verteld.


Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
- Uitleg stijlfiguren
- Even oefenen
- Aan de slag!

Slide 3 - Diapositive

Stijlfiguren
In een tekst worden stijlfiguren gebruikt om een tekst aantrekkelijker en leuker te maken.

Zo heb je bijvoorbeeld:
- Een vergelijking; hier worden twee dingen naast elkaar gezet
die op elkaar lijken: het object en het beeld.
De winnaar(o) was zo trots als een pauw(b).
Wat een boom(b) van een kerel(o)!



Slide 4 - Diapositive

Stijlfiguren
- Een metafoor: lijkt op een vergelijking maar dan wordt het object niet meer 
genoemd. Je vervangt het object van helemaal door een beeld.

Dus in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
- Zullen wij die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen ook vaak voor als spreekwoord.
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Hierin is eigenlijk een hele zin overgenomen door een beeld. Het betekent dat je niet mag klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt. 

Slide 5 - Diapositive

Stijlfiguren
- Personificatie: bij een personificatie krijgt een voorwerp, plant, dier of begrip menselijke eigenschappen.

- De zon doet zijn best om tevoorschijn te komen.
- De toekomst lacht me tegemoet.


Slide 6 - Diapositive

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 7 - Quiz

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 8 - Quiz

Onze tuin snakt naar regen.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 9 - Quiz

Dat meisje is zo fris als een hoentje
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 10 - Quiz

Na het slechte bericht van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 11 - Quiz

Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 12 - Quiz

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 13 - Quiz

Hij voelt zich als een vis in het water.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 14 - Quiz

zo sterk als een
zo doof als een
zo blind als een
zo slim als een
zo vrij als een 
beer
vogel
kwartel

Slide 15 - Question de remorquage

Kijk mee in je boek!
  • Op blz. 24 zie je nog een aantal stijlfiguren staan.

Stijlfiguren gebruik je om te benadrukken

- Herhaling (woorden worden herhaald)
- Tegenstelling (er wordt een tegenstelling gegeven)
- Opsomming (er wordt een opsomming gegeven)





Slide 16 - Diapositive

Kijk mee in je boek!

- Opsomming (er wordt een opsomming gegeven)
  • drieslag --> opsomming van drie woorden en/of zinnen
  • climax --> een steeds sterker wordende reeks
  • omgekeerde climax --> een steeds zwakker wordende reeks







Slide 17 - Diapositive

Aan de slag!

Wat? Opdracht 1 en 2 (blz. 24 en 25)
Hoe? Je mag tijdens het maken overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor donderdag.
Klaar? Maak opdracht 3 (blz. 25)

Slide 18 - Diapositive

Tekststructuren
Het is handig om je bij het schrijven van een tekst je aan een structuur te houden. Wat de structuur van je tekst wordt, hangt af van het doel

  • verleden-heden-toekomst --> de lezer vertellen over de geschiedenis (en de toekomst) van iets. (informeren)
  • argumentatiestructuur --> een standpunt of mening onderbouwen zodat de lezer die overneemt (overtuigen) en tot handelen overgaat (activeren)
  • probleem-oplossingstructuur --> een probleem beschrijven zodat de lezer op de hoogte is (informeren) waarna de lezer een mening kan vormen (opiniëren)

Slide 19 - Diapositive

Bouwplan
Je gebruikt een bouwplan zodat je een een gestructureerde tekst kan gaan schrijven. Met een plan heb je je doel helderder voor over. + het bouwplan komt terug in de eindopdracht!

In kolom B noteer je de alinea nummers
In kolom C noteer je de deelonderwerpen
in kolom D noteer je in steekwoorden wat je wil gaan schrijven

Bovenaan noteer je het onderwerp, het tekstdoel en de hoofdgedachte

In de tekst gebruik je structurerende woorden/zinnen. Weet je nog wat dit is?

Slide 20 - Diapositive

Even oefenen... 
a De camping bevond zich aan de voet van de berg.
b Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.
c Onze tuin snakt naar regen.
d Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.
e Na het slechte bericht van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.
f Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.
g Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.
h Toen de worstelaar ging zitten, kreunde de stoel onder zijn gewicht.
timer
5:00

Slide 21 - Diapositive

Inleiding & slot schrijven
Een inleiding heeft 2 functies/doelen. 
1. De aandacht van de lezer trekken en 
2. Het introduceren van het onderwerp. 

Dit kan je doen op vier verschillende manieren
1. Iets uit de actualiteit noemen
2. Iets uit de geschiedenis noemen
3. Een voorbeeld (anekdote of kort verhaaltje) geven
4. Iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is (vragen stellen)

Slide 22 - Diapositive

Inleiding & slot schrijven
In de jaren 70 was het heel normaal om een pakje sigaretten op tafel te zetten tijdens een verjaardag.

Afgelopen weekend hebben er weer 200 hardlopers deelgenomen aan The Blind Run. 

Heb jij soms ook dat het lijkt alsof er in de verte water op de weg ligt, maar als je dan dichter bij komt, het er niet blijkt te zijn? In dit artikel leggen we uit hoe je hersenen je soms voor de gek houden. 



Slide 23 - Diapositive

Inleiding & slot schrijven
In de inleiding introduceer je het onderwerp meestal op drie manieren:

  • Je stelt een een hoofdvraag over een verschijnsel
  • Je geeft een probleemstelling aan
  •  Je geeft een standpunt




Slide 24 - Diapositive

Slot
In het slot geef je 
  1. Antwoord op de hoofdvraag OF
  2. Een oplossing voor het probleem   OF
  3. Een herhaling van je standpunt. 
  4. Deze drie kun je aanvullen met een advies of een verwachting voor de toekomst. In het slot gebruik je vaak signaalwoorden: Kortom, al met al, dus of daarom. 
  5. De laatste zin is vaak extra krachtig. Dit noem je een uitsmijter

Slide 25 - Diapositive

Slot
Al met al kunnen we stellen dat ook dit jaar The Blind Run een succes was. 

Daarom is het belangrijk dat er meer bekendheid ontstaat over de gevolgen van roken. 

Dus nu weet je hoe het komt dat je soms een fata morgana op het wegdek ziet. 

Slide 26 - Diapositive

Op de Chromebook werken, stappen:
Log in bij Magister

Ga naar leermiddelen

Klik op Nieuw Nederlands, zorg ervoor dat jij bent ingelogd en HAVO3 volgt. 

Maak hoofdstuk 1, onderdeel lezen! Opdracht 1, startopdracht mag je overslaan 

Slide 27 - Diapositive

Vaste tekststructuren (blz. 12)
probleem-oplossingsstructuur
1. Inleiding: hierin wordt het probleem genoemd
2. Middenstuk: hierin komen de gevolgen, oorzaken en oplossingen van het probleem naar voren
3. Slot: hierin wordt de beste oplossing vermeld. 


Slide 28 - Diapositive

Vaste tekststructuren (blz. 12)
1. Uit onderzoek is gebleken dat leerlingen achterstanden hebben op het gebied van Nederlands. 
2. Door deze achterstanden presteren ze ondermaats op hun vervolgopleidingen. Uit het onderzoek is gebleken dat door corona de achterstanden zijn opgelopen. Met behulp van extra bijlessen en meer focus op Nederlands in de vaklessen, hopen de ministers dat de taalvaardigheid zal verbeteren.  
3. Al met al kunnen we zeggen dat Nederlands enorm belangrijk is. Door taalrijk onderwijs aan te bieden, zal het Nederlands van de meeste leerlingen verbeteren. 

Slide 29 - Diapositive

Aan de slag!

Wat? Maak opdracht 6. (blz. 49) 
Hoe? Je mag overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor dinsdag
Klaar? Trainen
timer
10:00

Slide 30 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalworoden (blz. 225)
We kenden al 7 tekstverbanden. In het nieuwe boek, worden de verbanden anders genoemd. 

1. Toelichtend verband (zo, zoals, bijvoorbeeld, als) --> (uitspraak - voorbeeld)
2. Opsommend verband (en, ook, verder, bovendien, daarnaast) (uitspraak - opsomming) 
3. Tegenstellend verband (maar, daarentegen, echter, integendeel) (uitspraak - tegenstelling)

Slide 31 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalworoden (blz. 225)
4. Doel-middelverband (waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van) (middel-doel)
5. Oorzakelijk verband (daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor) (oorzaak-gevolg)


6. Vergelijkend verband (zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met) (uitspraak-vergelijking)
7. Redengevend verband (daarom, want, omdat) (uitspraak-reden)



Slide 32 - Diapositive

Maar er komen nog een aantal bij...
1. Chronologisch verband (vroeger, later, eerst, vervolgens, daarna, nadat) 

2. Concluderend verband (dus, daarom, dat houdt in, kortom, al met al)

3. Samenvattend verband (kortom, samengevat, met andere woorden) 


Slide 33 - Diapositive

Tekstverbanden & signaalwoorden
Even oefenen... 

1. Al met al kunnen we zeggen dat de maatregelen van meneer de Vries niet hebben gewerkt. 
2. Ik heb met behulp van studiebegeleiding eindelijk een 7 voor Engels gehaald!
3. Een aantal tekstverbanden kende ik al, maar die laatst drie nog niet. 


Slide 34 - Diapositive

Aan de slag!

Wat? Maak opdracht 1 en 2 (blz. 255 en 257) 
Hoe? Je mag overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor maandag
Klaar? Laat je gemaakte werk aan mij zien. 

Slide 35 - Diapositive

Wat weet je van de situatie in Afghanistan?

Slide 36 - Carte mentale