blok 4 les 2, 6 en 10; emotie

Taal les 2, 6 en 10
Je leert vertellen over wat je voelt en wat je meemaakt.
 
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Taal les 2, 6 en 10
Je leert vertellen over wat je voelt en wat je meemaakt.
 

Slide 1 - Diapositive

Vertellen wat er gebeurde. 
Denk eens aan de laatste keer dat je iets heel stoms of onhandigs deed.
Ga nu naar je maatje en vertel er om de beurt over. 
Degene met het kortste haar mag beginnen. 

Slide 2 - Diapositive

Heb je aan je maatje gezien hoe hij of zij zich voelde toen het verhaal verteld werd?

Slide 3 - Question ouverte

Leg uit waarom het niet altijd makkelijk is om een ander te vertellen over je gevoel.

Slide 4 - Question ouverte

Over welk gevoel praat jij niet zo makkelijk?

Slide 5 - Question ouverte

Over welk gevoel praat jij heel makkelijk?

Slide 6 - Question ouverte

Hoe kun je aan een ander zien hoe hij of zij zich voelt?

Slide 7 - Question ouverte

Wat moet iemand anders doen, zodat jij makkelijk je gevoel of emotie vertelt?

Slide 8 - Question ouverte

Hoe kun je aan iemand horen hoe hij zich voelt?

Slide 9 - Question ouverte

Wat betekent het woord "lichaamstaal", denk jij?

Slide 10 - Question ouverte

Hoe kun je aan een stem horen welke emotie of welk gevoel er bij hoort?

Slide 11 - Question ouverte

Er zijn 6 basis-emoties.

boos
blij
verdrietig
bang
verbazing
afschuw

Herken je ze? 
Maar er zijn meer gevoelens of emoties;
positieve(leuke)  en negatieve (niet leuke). 
Bijvoorbeeld: 

Blij                    Verliefd

Vrolijk             Enthousiast     Tevreden 
 Sterk              Trots

Boos                 Verlegen

Verdrietig       Bang 

Jaloers             Paniek 

Ontevreden   Onzeker 

Schaamte       Woedend         Ongeduldig


Herken je deze ook?  Probeer de woorden te onthouden. Je hebt ze nodig voor het volgende spel!

Slide 12 - Diapositive

Lichaamstaal:                                            Onthoud 
Aan lichaamstaal kun je zien hoe iemand zich voelt. 
Je let dan op: 
  • ogen
  • wenkbrauwen
  • mond
  • handen 
  • voeten
Je maakt gebaren als je praat. Je trekt er een bepaald gezicht bij. Je staat of zit op een bepaalde manier. 
Door je lichaamstaal 
ziet de luisteraar hoe je je voelt.


 dus: 
Stemgebruik:
Als je spreekt gebruik je je stem. 
Maar je praat niet altijd hetzelfde. 
Als je boos bent praat je vaak hard. 
Als je verlegen of verdrietig bent praat je vaak zacht. 
Er is verschil in; 
  • hard-zacht
  • snel-langzaam
  • hoog-laag
Doordat je je stem anders gebruikt,
hoort de luisteraar hoe jij je voelt. 

Slide 13 - Diapositive

Spel; hints!
We gaan 2 groepen maken. Elke groep krijgt een stapel kaartjes. Op deze kaartjes staan gevoelens en emoties. 

1 kind van de groep pakt een kaartje van de stapel. De andere kinderen mogen niet zien wat er op staat. Het kind gaat uitbeelden wat er op het kaartje staat met lichaamstaal, stemgeluid of een omschrijving. Het woord zelf mag je natuurlijk niet zeggen!
Kan de groep raden welke emotie je bedoelt? Dan heeft de groep een punt. Weet de groep het niet? Dan mag de andere groep een poging wagen om de punt te winnen. 
Nu is de andere groep aan de beurt om de emotie te raden. 

Welke groep raad de meeste emoties? 

Slide 14 - Diapositive