woordvolgorde_2

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Oefenen met woordvolgorde in samengestelde zinnen

Slide 1 - Diapositive

Standaardzin


Ik ga naar school




  1. Ik =onderwerp (subject)
  2. ga=werkwoord
  3. naar school=rest

Slide 2 - Diapositive

Zin met inversie

Morgen ga ik naar school



1. Morgen
2. ga=werkwoord
3. ik=onderwerp (subject)
4. naar school=rest

Slide 3 - Diapositive

Hoofdzin + hoofdzin

Ik houd van sport en ik fiets naar school.

en = nevenschikkend voegwoord (=conjunctie)
Ook: maar, want, of, dus
Let op: 
de twee zinnen houden dezelfde volgorde

Slide 4 - Diapositive

Hoofdzin + bijzin
Ik houd van sport omdat ik van bewegen houd.
omdat = onderschikkend voegwoord (ook: dat, als, hoewel, wanneer, voordat, nadat enz)
houd= persoonsvorm: staat achteraan in de zin!
Ik houd van sport omdat ik vroeger veel heb gevoetbald.
gevoetbald = voltooid deelwoord: andere werkwoordsvormen staan aan het eind van de (bij)zin!

Slide 5 - Diapositive

Bijzin voorop: hoofdzin met inversie


Morgen wil ik naar school (hoofdzin met inversie)

Als ik naar school ga (=bijzin vooraan), wil ik een nieuwe tas (hoofdzin met inversie)

Slide 6 - Diapositive

1.tijd - 2.manier - 3.plaats


Ik ga morgen (=tijd) op de fiets (=manier) naar school (=plaats).

Ik ben blij omdat ik morgen op de fiets naar school kan.

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Vidéo

Nu jij!

Slide 9 - Diapositive

Zoek eerst de persoonsvorm en zet in de goede volgorde. Begin bij de hoofdletter. Denk aan de inversieregel!  
 1. geweest - drie weken - Jan en Latifa - met vakantie - zijn - naar Spanje
2. Gisteren - ik - gekocht - heb - een Nederlands woordenboek.
3. bij de dokter - zijn - ik - Om elf uur - moet
4. wil - op bezoek - ik - Vanavond - bij mijn ouders - gaan
5. zal - Ik - de lege flessen - brengen - naar de melkboer
6. De trein naar Parijs - 20 minuten vertraging - heeft - gehad 
7. In dit restaurant - de koffie - lekker en goedkoop - is
8. je - Ben - geweest - in Amsterdam - wel eens

Slide 10 - Diapositive

Verbind de zinnen a en b (en c en/of d). Kies zelf de voegwoorden.  
De eerste zin is een voorbeeld.
 
Waarom is hij niet op zijn werk? 
1a. Hij is ziek.
1b. Hij heeft geen zin.

Hij is ziek of hij heeft geen zin.

Slide 11 - Diapositive

Wat ga je vanavond doen?
a. Ik ga om 6 uur in mijn restaurant werken.
b. Ik ga daarna naar de bioscoop.


Slide 12 - Question ouverte

Wie komen er vandaag naar kantoor?
a. Piet zou komen.
b. Maria zou komen.
c. Piet komt alleen.
d. Ze kunnen niet samenwerken .

Slide 13 - Question ouverte


a. Ik vind je wel leuk.
b. Ik ben niet verliefd op je.


Slide 14 - Question ouverte


a. De klas gaat zelfstandig op stage.
b. Ik kijk de toetsen na.


Slide 15 - Question ouverte