Modale werkwoorden

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Weet je het nog?
Soms heeft een zin twee werkwoorden.

Een zin in de toekomstige tijd. Bijvoorbeeld:
         Hij gaat morgen voetballen.

Een andere zin:
        Hij moet morgen voetballen. 

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

we samen ons huiswerk maken?
jullie gezellig met mij samen eten?
we vandaag niet naar school?
we de tekst morgen ook inleveren? of moet het vandaag?
we vandaag vroeg op school zijn?
hoeven
kunnen
zullen
moeten
willen

Slide 11 - Question de remorquage

Schrijf hieronder alle vormen van willen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij

Slide 12 - Question ouverte

conjugeer (vervoeg) het werkwoord Kunnen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij

Slide 13 - Question ouverte

conjugeer (vervoeg) het werkwoord
zullen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij

Slide 14 - Question ouverte

Wat .... jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt

Slide 15 - Quiz

....... je hier roken? (toestaan)
A
Kun
B
Kan
C
Mag
D
Moet

Slide 16 - Quiz

Ik .......... (belofte) de rondleiding
geven.
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil

Slide 17 - Quiz

Hij ......... (wens) graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag.
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil

Slide 18 - Quiz

Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen

Slide 19 - Quiz

Hij zal met Pasen de eieren ........
A
verstopt
B
verstoppen
C
verstop
D
geverstopt

Slide 20 - Quiz

Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan

Slide 21 - Quiz

...... wij vandaag naar school?
nee, het is vakantie, wij ...... niet te gaan.
A
Kunnen, moeten
B
Moeten, hoeven
C
Moeten, kunnen
D
Hoeven, hoeven

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

Lees nog een keer de uitleg 
Maak de grammatica opdrachten op bladzijde 92 t/m 94

Slide 24 - Diapositive