modale werkwoorden

1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Van A tot Zin
3.6

Slide 11 - Diapositive

 Spreken
strookjes

Slide 12 - Diapositive

herhaling 
modale werkwoorden

Thema Regels en Straf

Slide 13 - Diapositive

Oefen samen
-Draai aan spinner 1, 2 en 3 en maak een goede zin.
- Schrijf de zinnen op.

Slide 14 - Diapositive

Draai en maak een zin.
.....................

Slide 15 - Diapositive

Draai en maak een vraagzin.
.....................

Slide 16 - Diapositive

we samen ons huiswerk maken?
jullie gezellig met mij samen eten?
we vandaag niet naar school?
we de tekst morgen ook inleveren? of moet het vandaag?
we vandaag vroeg op school zijn?
hoeven
kunnen
zullen
moeten
willen

Slide 17 - Question de remorquage

Schrijf hieronder alle vormen van willen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij

Slide 18 - Question ouverte

conjugate (vervoeg) het werkwoord Kunnen: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij

Slide 19 - Question ouverte

conjugate (vervoeg) het werkwoord
zullen
ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij

Slide 20 - Question ouverte

Wat .... jij iedere zondag doen?
A
moet
B
hoef
C
hoeft
D
wilt

Slide 21 - Quiz

Ik .......... (belofte) de kerstboom versieren
A
moet
B
kan
C
zal
D
wil

Slide 22 - Quiz

....... je hier roken (toestaan)
A
kun
B
kan
C
mag
D
moet

Slide 23 - Quiz

hij ......... (wens) graag een nieuwe fiets voor zijn verjaardag
A
hoeft
B
moet
C
mag
D
wil

Slide 24 - Quiz

Ik kan niet bij je op bezoek ........
A
kom
B
komt
C
gekomen
D
komen

Slide 25 - Quiz

hij zal met Pasen de eieren ........
A
verstopt
B
verstoppen
C
verstop
D
geverstopt

Slide 26 - Quiz

Ik ...... haar een kaart sturen, of ik .... bij haar op bezoek .....
A
kan, kan, gaat
B
kan, kan, gaan
C
moet, moet, gaat
D
moet, moet gegaan

Slide 27 - Quiz

...... wij vandaag naar school?
nee, het is vakantie, wij ...... niet te gaan.
A
kunnen, moeten
B
moeten, hoeven
C
moeten, kunnen
D
hoeven, hoeven

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Lien

Slide 30 - Diapositive