Staatsinrichting examentraining oefen-meerkeuzevragen
1 / 53
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Wanneer werd Nederland het Koninkrijk der Nederlanden?
A
1800
B
1820
C
1815
D
1825
Slide 2 - Quiz
Wanneer kwamen de Belgen in opstand?
A
1820
B
1825
C
1830
D
1835
Slide 3 - Quiz
Socialisten vinden ................... het allerbelangrijkste:
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
veiligheid
D
vrije tijd
Slide 4 - Quiz
Liberalen vinden .................... het aller belangrijkste
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
geld
D
geloof
Slide 5 - Quiz
Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?
A
De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
B
Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
C
De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
D
Er was censuskiesrecht, daardoor mochten alleen de rijken stemmen.
Slide 6 - Quiz
Het kinderwetje van Van Houten gaat over:
A
leerplicht
B
verbod op kinderarbeid
C
je mocht maar 2 kinderen krijgen
D
toeslag voor ouders met kinderen.
Slide 7 - Quiz
Wat voor gevolg (behalve dat kinderen slimmer werden) had de leerplichtwet nog meer?
A
Ouders hoefden geen kinderopvang meer te betalen
B
Ouders konden nu allebei aan het werk, omdat de kinderen niet meer thuis waren
C
Kinderen konden niet meer werken in de fabrieken
D
Jongens en meisjes werden gelijk behandeld omdat ze allebei een opleiding konden volgen.
Slide 8 - Quiz
Wie heeft de macht in een democratie?
A
de regering
B
de overheid
C
de dictator
D
het volk
Slide 9 - Quiz
Hoeveel leden heeft de 1e kamer?
A
B
55
C
65
Slide 10 - Quiz
Hoeveel leden heeft de 2e kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150
Slide 11 - Quiz
Wat is het parlement?
A
de eerste en tweede kamer samen
B
het kabinet
C
de overheid
D
alle ambtenaren in Nederland
Slide 12 - Quiz
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Confessionalisme
B
Liberalisme
C
Socialisme
D
Geen van alle
Slide 13 - Quiz
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Liberalisme
B
Socialisme
C
Confessionalisme
D
Geen van alle
Slide 14 - Quiz
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle
Slide 15 - Quiz
Bij welke stroming hoort deze poster?
A
Socialisme
B
Confessionalisme
C
Liberalisme
D
Geen van alle
Slide 16 - Quiz
Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid
Slide 17 - Quiz
wie was de eerste vrouwelijke huisarts
A
Mirjam Pasveer
B
Natasja Leone
C
Anne Frank
D
Aletta Jacobs
Slide 18 - Quiz
Wie is deze vrouw?
A
Aletta Jacobs
B
Willhelmina Drucker
C
Koningin Wilhelmina
Slide 19 - Quiz
Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 20 - Quiz
Welke landen horen bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden?
A
Nederland, België en Luxemburg
B
Nederland, Luxemburg en Spanje
C
België en Luxemburg
D
Nederland, België en Duitsland
Slide 21 - Quiz
Welk land wilde Luxemburg kopen in 1867?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Nederland
Slide 22 - Quiz
De Luxemburgse kwestie ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoording
Slide 23 - Quiz
Wat is een constitutionele monarchie?
A
Koninkrijk met een grondwet
B
Koninkrijk zonder grondwet
C
Land met een grondwet maar geen koning
D
Koninkrijk met een absolute koning
Slide 24 - Quiz
Wie heeft in Nederland de wetgevende macht?
A
De regering
B
Het parlement
C
De koning
D
De rechters
Slide 25 - Quiz
Wie heeft in Nederland de uitvoerende macht?
A
De regering
B
Het parlement
C
De koning
D
De rechters
Slide 26 - Quiz
Wie heeft in Nederland de rechterlijke macht?
A
De regering
B
Het parlement
C
De koning
D
De rechters
Slide 27 - Quiz
Wie is er niet betrokken bij het maken van een wet?
A
Het parlement
B
De koning
C
De regering
D
De gemeenteraad
Slide 28 - Quiz
Wat is geen parlementair recht? Recht van..............
A
Interpellatie
B
Amendement
C
Censureren
D
Initiatief
Slide 29 - Quiz
Waaruit blijkt dat Nederland een rechtsstaat is?
A
De rechten van de burgers worden bepaald door het staatshoofd.
B
De rechten van de burgers zijn vastgelegd in wetten.
C
De regering heeft geen invloed op de wetgevende macht.
D
De regering heeft invloed op uitspraken van de rechters.
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Diapositive
De rechtszaak speelt zich af
A
binnen een dictatuur, want er is geen scheiding van de machten.
B
binnen een dictatuur, want er is wel scheiding van de machten.
C
binnen een rechtsstaat, want er is geen scheiding van de machten.
D
binnen een rechtsstaat, want er is wel scheiding van de machten.
Slide 32 - Quiz
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Minister of 2e kamerlid dient wetsvoorstel in
De 2e kamer stemt over het wetsvoorstel
De 1e kamer stemt over het wetsvoorstel
De koning ondertekent de wet
Minister ondertekent de wet
Slide 33 - Question de remorquage
Mijn kiezers worden ook wel
'kleine luyden' genoemd
'kleine luyden' genoemd
A
Troelstra
B
Thorbecke
C
Schaepman
D
Kuyper
Slide 34 - Quiz
Deze partijen werken samen om subsidie voor bijzondere scholen te krijgen
A
ARP en SDAP
B
RKSP en SDAP
C
ARP en RKSP
D
SDAP en KVP
Slide 35 - Quiz
Sociale wetgeving staat bovenaan mijn 'to do' lijstje
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Troelstra
D
Kuyper
Slide 36 - Quiz
Mijn partij staat voor vrijheid
A
Kuyper
B
Thorbecke
C
Schaepman
D
Troelstra
Slide 37 - Quiz
A
Thorbecke
B
Troelstra
C
Schaepman
D
Kuyper
Slide 38 - Quiz
A
Troelstra
B
Kuyper
C
Thorbecke
D
Schaepman
Slide 39 - Quiz
Caoutchouc artikel werd ingevoerd in:
A
1848
B
1887
C
1914
D
1918
Slide 40 - Quiz
Caoutchouc artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
De kiesdrempel steeds lager wordt
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie
Slide 41 - Quiz
Hoeveel procent van de mannen mocht in 1888 stemmen voor de Tweede Kamer?
A
10%
B
20%
C
25%
D
50%
Slide 42 - Quiz
Welke twee groepen steunen elkaar in 1917?
Slide 43 - Question ouverte
Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 44 - Quiz
Welke koning is vorst tijdens de Luxemburgse Kwestie?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Willem-Alexander
Slide 45 - Quiz
Wie kan gezegd hebben: "Mijn vader had Thorbecke nooit die grondwet moeten laten schrijven"
A
Thorbecke
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 46 - Quiz
Welke landen horen bij het Koninkrijk der Nederlanden?
A
Nederland, België en Luxemburg
B
Nederland, Luxemburg en Spanje
C
België en Luxemburg
D
Nederland, België en Duitsland
Slide 47 - Quiz
Welk land wilde Luxemburg kopen in 1867?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Nederland
Slide 48 - Quiz
de kwestie Luxemburg ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoording
Slide 49 - Quiz
Welke rechten hebben zowel de Eerste als de Tweede Kamer?
A
recht van enquête
recht van begroting
B
recht van initiatief
recht van begroting
C
recht van amendement
recht van enquête
D
recht van amendement
recht van initiatief
Slide 50 - Quiz
Recht van amendement
A
Recht om een wetsvoorstel te wijzigen
B
Recht om zelf een wetsvoorstel in te dienen.
Slide 51 - Quiz
Wat is géén taak van de Eerste Kamer?
A
Recht van budget
B
Recht van enquete
C
recht van amendement
D
recht van interpellatie
Slide 52 - Quiz
Het recht een minister ter verantwoording te roepen heet:
A
het recht van initiatief
B
het recht van interpellatie
C
het budget recht
D
het recht om een motie in te dienen
