Woorden en Spelling Hoofdstuk 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Toets Woorden en Spelling

Voor deze toets moet je kennen, weten, kunnen:

- 1.5 woordenlijst

- 1.5 voorvoegsels (in-, her-, on-)

- 1.8 pv in tegenwoordige tijd

- 1.8 punt, vraagteken, komma, uitroepteken

- 1.8 dubbele punt en aanhalingstekens

- 1.8 dicteewoorden

Bedenk met alle drie de voorvoegsels een woord. Typ erachter wat het woord betekent.

Bij welk woord is in- een voorvoegsel?

1. internaat
2. internet
3. inhumaan
4. interessant

over de hele wereld hetzelfde

op elkaar kunnen reageren

vertellen dat je iets slechts hebt gedaan

tijdelijk

langs iemand of iets gaan

klein en onbelangrijk

terugtrekken, terugdeinzen

volgens de manier waarop iets is georganiseerd

voorlopig

opbiechten

interactief

universeel

systematisch

gering

achteruitwijken

passeren

Waar of niet waar:
Een persoonsvorm is altijd een werkwoord.

1. waar
2. niet waar

Waar of niet waar: Een werkwoord is altijd een persoonsvorm.

1. waar
2. niet waar

Noteer alle werkwoorden uit de zin:
"Ik heb geprobeerd een salto te maken."

Noteer de persoonsvorm van de zin:
"Ik heb geprobeerd een salto te maken."
Hoe heb je die gevonden?

Pak pen en papier. 

Schrijf de juiste vorm van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:

1a. Ik (maken) mij zorgen om Manon

1b. Ik (vinden) het gek dat zij niks heeft gezegd.

2a.Jij (maken) je nergens zorgen over, volgens mij.

2b. Jij (vind) vind het blijkbaar niet gek dat ze niks gezegd heeft.

3a. (maken) jij je ooit wel eens zorgen?

3b. (vinden) jij dat dan niet gek?

 

Directe rede

Maak van de cartoon een zin in de directe rede. Begin met:

De werkgever zegt

Indirecte rede

Wat betekent indirect? (Denk aan de voorvoegsels). 

Maak van de cartoon een zin in de indirecte rede. Begin met:

De werkgever zegt tegen de sollicitant dat hij

Kijk naar de twee zinnen die je hebt geschreven.

Wat is nu het verschil tussen een zin in de directe rede en een zin in de indirecte rede?