1.3 Weet wat je nodig hebt!

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

1.3 Weet wat je nodig hebt! 

Leerdoelen

• Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
• Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
• Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
• Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
• Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen

Behoeften

Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.

1. Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet. 
2. Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.

Behoeften verschillen

Behoeften verschillen door:

• Budget (hoeveel je uit kunt geven)
• Leeftijd
• Gender
• Smaak

Je kunt in je behoeften voorzien door goederen en diensten te kopen of door zelfvoorziening. 

Goederen en diensten

Goederen zijn tastbaar, voorwerpen die je aan kunt raken.

• Verbruiksgoederen verbruik je in korte tijd, daarna zijn ze op. Bijv. een broodje of flesje water.
  
• Gebruiksgoederen gaan langer mee. Bijv. een game of laptop, die gebruik je vaker.

Diensten zijn niet-tastbaar. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.

Zelfvoorziening

Als je iets koopt in de winkel ben je aan het consumeren wat bedrijven hebben geproduceerd.

Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding, je bouwt je eigen huis of je teelt je eigen groente.

Een getal berekenen met procenten

te berekenen getal = percentage : 100 x totaal

Van de 120 leerlingen doet 65% examen in economie

Hoeveel leerlingen zijn dat? 

1.  Maak van de vraag een som 65% van 120 = ...
2. Maak een decimaal getal 65 : 100 = 0,65
3. Vermenigvuldig het decimaal met het totaal 0,65 x 120 = 78

LessonUp

• Chromebook open en dicht
• Inloggen met code
• Naamgebruik
• Lezen van de vragen
• Vragen beantwoorden
• Klein prijsje voor de winnaar van de quiz

Hoeveel is 10% van €100?

1. € 10
2. € 1
3. € 110
4. € 11

Hoeveel is 40% van €200?

1. € 40
2. € 60
3. € 80
4. € 100

Hoeveel is 8% van €120?

1. € 9,60
2. € 12
3. € 8,40
4. € 10,80

Een spijkerbroek kost € 70, maar in de sale krijg je 15% korting. Bereken de korting in €.

1. € 9,50
2. € 7
3. € 14
4. € 10,50

Een computergame kost € 50 maar de prijs gaat met 20% omhoog. Wat wordt de nieuwe prijs?

1. € 65
2. € 70
3. € 55
4. € 60

Maken opdrachten 1.3

Ga naar bladzijde 20 van je boek

Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg

Geef antwoord op vraag 1 t/m 18 op bladzijde 20 t/m 25

Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil

Steek je vinger op als je een vraag hebt!

Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten 

Alles wat je echt nodig hebt om te overleven zijn je...

1. Basisbehoeften
2. Overige behoeften

Waar of niet waar: diensten zijn tastbaar

1. waar
2. niet waar

Je kunt je behoeften bevredigen door te consumeren of door...

1. Economie
2. Diensten
3. Zelfvoorziening
4. Goederen

60% van 150 is...

1. 90
2. 70
3. 80
4. 78

Terugblik

Wat heb je geleerd?

• Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
  
• Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
  
• Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
  
• Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
  
• Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen

Deze les was...